Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 11 mei 2025
Toen Uilenspiegel vernam dat de Groote Raad van Mechelen, door den mond van zijnen voorzitter Viglius, geboden had den beeldenstorm geenerlei verzet te bieden, sprak hij: Laas! de oogst is rijp voor de Spaansche maaiers. De hertog! de hertog nadert! Vlamingen, de zee, de zee der wrake wast. Arme vrouwen en meidekens, vlucht den put. Arme mannen, vlucht de galg, het vuur en het zweerd!
Gij moet de zevenhonderd karolussen teruggeven aan Uilenspiegel, den zoon van Soetkin. Zijt gij nooddruftig en kunt gij ze thans niet teruggeven, kom dan toch maar, dat ik uw glanzend gelaat zie. Doe het vuur weg, mijn hoofd brandt. Laas! waar zijn uw sneeuwen kussen? waar is uw ijskoud lichaam, Hans, mijn geliefde? En troosteloos bleef ze vóór 't venster staan.
Laas! niets heb ik nog: noch liefde der vrouw, noch goeden wijn, noch dobbel bruinbier, noch lekkere spijzen. Waar is hier onze vreugde? Ik ga het u zeggen, Lamme, antwoordde Uilenspiegel. Oog om oog, tand om tand: te Parijs hebben ze, in den Bartholomeusnacht, tienduizend vrije herten gedood in de stad alleen; de koning zelf schoot naar zijn volk!
Met vijfhonderd als zij waren, groote en kleine heeren, als broeders vereenigd, konden zij ons van de Spaansche furie bevrijden; maar zij offeren België's heil op aan hun eigen welzijn, zooals ook Egmond en Hoorne deden. ... Laas! zeiden zij, nu zal don Juan komen, die heerschzuchtige vrouwengek, vijand van Philippus, maar nog grootere vijand van onze landen. Hij komt voor den paus en zich zelf.
De heilige Decretalen verbieden mij mijn gezicht aan de vreemdelingen te toonen, als men er met het heilige scheermes over gaat Laas! zei ik, het slaat mij erg tegen, ik was uit verre landen gekomen om de voeten Uwer Heiligheid te kussen en zijn hond van het slijm te genezen. Moet ik onverrichter zake terugkeeren?
Waar zijn zij, de heldere zonnestralen, die de gezichten verblijden, de daken rooder maken, den hemel blauw en de ruiten vlammend? Waar zijn zij die warmte schenken aan aarde, lucht, aan vogelen en insecten? Laas! nu heb ik dag en nacht koude van droefheid en bangen twijfel. Waar zijt gij mijn lief, mijn Uilenspiegel?
Heeft tijd en oudheid dus Josefs weldaden groot Uit uw gemoed gewischt? denkt, hoe uit zijnen schoot Egypten werd gespijst, toen over zijn limieten Zijn horenen den Nijl maar jaarlijks twaalf cubieten In zeven jaar verhief, en zelf de hemellocht Die weigerden zoo lang haar tranen koel en vocht, Toen u vrouw Ceres, laas! wat zij ook ploegde of zaaide, Met geene zeissen krom in zeven oogsten maaide, Toen t' elken in den oogst den droeven akkerman Vervloekte ploeg, en zein , dorschvlegel, eg en wan, Toen 't heele Ceresgild schier niet dan stroo en stoppel In schoven zamenbond, in bondels en gekoppel: Toen loech elk Josef toe, toen was hij 's Konings beeld, Zoolang hij vaderlijk het graan heeft uitgedeeld, Toen hij zoo vriendelijk de stralen van zijn oogen Op iegelijken wierp, en niemand heeft onttogen De vrucht zijns overvloeds; toen zijne volheid plein, Gelijk de zonneschijn, een ieder was gemein . O Josef! al te slecht hebt gij gevoed te veuren De wolven, die nu 't schaap van Israël verscheuren; Uw mild weldadig hart, dat gij hun hebt betoond, Wordt ons met tyrannie al t' onverdiend beloond: Hadt gij ons vaders toch geweigerd deze gaven, En langen tijd met hun vóór onzen tijd begraven!
Laas! zeide ik, is het te Brugge, dat gij dit harde besluit hebt genomen? Zij antwoordde: Ik heb gezworen voor God en Zijne santen. Wie dan, riep ik uit, heeft u gedwongen te zweren uwe echtelijke plichten niet meer te volbrengen? Hij, die den geest Gods in zich heeft en zich verweerdigt mij onder 't getal zijner boetelingen te tellen, sprak zij.
Uilenspiegel kwam bij, greep Pompilius vast en droeg hem op den schouder weg, gevolgd door eene menigte geloovigen van beide geslachten. Laas! zei de arme klokluider hem stille in 't oor, ik ga bezwijken van de jeukte. Houd u stijf, antwoordde Uilenspiegel; vergeet niet dat gij een houten heilige zijt.
En, zuchtend, voegde hij er bij: Alles is opgegeten. Geen ossevleesch, geen pekelvleesch, geen gevogelte meer; geen wijn meer, laas! noch goed dobbel bier; niets dan beschuit en kort bier. Wie komt er mee? Waar gaat gij? vroeg Uilenspiegel. Niemand mag het schip verlaten. Mijn vriend, zeide Lamme, thans zijt gij kapitein en gezagvoerder. Zonder uwe toestemming zal ik het schip niet verlaten.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek