Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 16 juli 2025
Het eerst bracht het volk een groot offer aan Khonsu, den duivelbanner, daarna een aan den demon, die daarom in vrede vertrok. Toen deze weggegaan was, werd het gemoed van den vorst zeer beangst, want hij dacht: "Misschien zal hij weer naar ons land terugkomen en het volk kwellen, evenals hij mijn dochter, Bent-reshy, gekweld heeft."
Nu leest hij verder: "Diep erkentelijk voor het vele goede, dat gij mij van jongs af aan bewezen hebt; gedachtig aan zoo menig woord door u gesproken, aan zoo menige les van u ontvangen, moet de vrees dat uw liefde voor mij verloren ging, mij wel bitter kwellen. "En waardoor moest ik haar dan zoo eensklaps verliezen? Door mijn opvatting omtrent Coba? Dat is niet mogelijk.
Dat zijn de op den voorgrond tredende handelingen in het huiselijk leven, zooals wij het geregeld hebben. De zorg waarin wij ons leven doorbrengen, de zaken die ons hinderen en kwellen, zijn zaken die wij reeds lang en lang geleden ontgroeid moesten zijn, indien het menschdom geregeld vooruitgegaan was. De man is vooruitgegaan, maar de vrouw bleef achter.
"Reinout!" zeide Deodaat, het hoofd langzaam schuddende: "dat heb ik niet aan u verdiend! Gelooft gij, dat ik u verlaten zou, hoe zot het avontuur dat gij voorhadt ook wezen mocht?" "Vergeef mij," zeide Reinout: "heb slechts de goedheid mij niet weer te kwellen; gij weet, wanneer ik verliefd ben, versta ik geen boert."
Ook ik heb de trouw lief, even vurig, als ik de dwaasheid der Egyptenaars haat; en is er onder u allen wel één, die het verstandig kan achten zich te kwellen over het noodlot? De Egyptische trouw is, mijns erachtens, geene deugd, maar een ijdele waan.
"Akelige ernstigheid! Dat behoorde ik ook. Maar gelijk Topsy zelve zegt: 'Ik ben zoo ondeugend." Ongeveer op dezelfde wijs werd Topsy's opvoeding een paar jaren voortgezet. Ophelia liet zich dagelijks door haar kwellen, als door eene soort van slepende kwaal, aan welker overlast zij door den tijd gewoon werd, evenals menschen somtijds aan hoofdpijn of iets anders gewoon worden. St.
De buren, die van te voren ontwaakt en van hun bed opgestaan waren, hoorden dit gedaver en dachten, dat hij een of andere rustverstoorder was, die zoo sprak om deze goede dame te kwellen; boos door het groote spektakel, dat hij maakte, staken zij daarom hun hoofden uit de ramen en begonnen alle tegelijk te schreeuwen net als de honden op straat blaffen achter den staart van een vreemde hond, die daar loopt: het is een schandaal op dit uur zoo aan de deur te komen van fatsoenlijke vrouwen en die dwaasheden toe te roepen, ga dus in 's hemelsnaam hier vandaan, goeie man en laat ons slapen asjeblieft.
De naïeve vroomheid en kinderlijke eerbied voor het heilige, die wij later in de geestelijke volksliederen zullen opmerken, openbaren zich hier in een oprechte vroomheid, een zachtheid van toon, een doorvoelen van JEZUS' lijden, zooals later MEMLINC het ons te zien zal geven. Telkens hooren wij van "dat zoete kint", zijne heilige, zijne gebenedijde hand, zijn zoete hart; God "van hemele", "d'alweldeghe God", de heilige engel. JEZUS' liefde tot zijne discipelen voelen wij in verzen als: "Kinder, seit hi, hoert na mi" of "Kinder, seit hi, lieve vrient" . De keerzijde van deze liefde en eerbied is een felle haat tegen HERODES, die ons voorgesteld wordt: hebzuchtig, wreed, fel als een hond; hij is een "dief" (in de taal onzer voorouders: het inbegrip van alle kwaad), een "onreyne drake"; ten laatste wordt hij krankzinnig, het helsche vuur gloeit uit zijne oogen . Geen woorden genoeg heeft de dichter om de Joden uit te beelden in hunne felheid, die hen doet schuimbekken; in het welbehagen waarmede zij het zachte lam kwellen en martelen; in hun schamperen spot . Die haat en die liefde zijn beide in hooge mate naïef. "God is een goed wreker", zegt de dichter, "al spreekt Hij niet veel". JEZUS zegt tot zijn hart: "Hart, kondt gij spreken als een mensch, hoe zoudt gij dan over uw lijden klagen". Van GABRI
»Bah! als ze mij pleizier willen doen, moeten ze niet beginnen met mij te kwellen." »Maar 't is not gentlemanlike, de fausser compagnie! merkte Wilkinson aan; »en wij blijven tot morgen, als master Rosemeijer er in toestemt." »Ik voel dat het mij noodig is, ik kan zóó niet van u scheiden," zei Frits, Piet met zekeren weemoed aanziende. »Nu, zooveel te beter, ik blijf hier nog wel een paar dagen.
Hoezee en hier ginder! de Brabantsche meisjes, die anders zoo kieskeurig zijn, noemden hem den schoonen Alfons, ziedegij! "Een schooneren jongen dan Alfons vindt gij in Brabant niet," zoo zeiden ze. Wie kon begrijpen, dat hij de zoon was van den stuurschen plaatsmajoor, die in geheime lust niets liever deed dan pijn te doen, en die eerst genoot, wanneer hij een levend lichaam kwellen kon?
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek