United States or Trinidad and Tobago ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ze raakten getweeën de duizelige aandoening der eindeloosheid, terwijl de wijde wind boven het ruischend priëelken zoefde en toog. Renilde schoof dichter bij Emanuel aan. Haar verwonderd gezichtje blonk schoon uit boven haar nauw keurslijfje, want haar kleed was gelijk een keurslijfje zoo nauw. Heel rond waren hare oogen.

Het koninksken wipte al meteen in den rechter syringastruik. Nadat Emanuel alles verklaard had, zei ze: Mane, ge moet een priester worden, ge moet een heilige worden, zooals die velen uit het oude boek. Ze weende niet. Ze was een oud vrouwtje, heel nauw-gespannen in haar keurslijfje, heel klein en broos, met een kopje van doorzichtig porselein en oogen vol met verduldige ervaring ...

Sinds ze getrouwd waren, had hij elken morgen, zoodra Mariëtte de haarstrengen had opgekamd en gevlochten, het keurslijfje had vastgeregen en de kamerjapon had dichtgesnoerd, de lange, kunstige doening van tien kraalvingeren om een sierlijk hoofdje bijgewoond. Hij was 't nooit moe.

Niet zelden, terwijl hij met mevrouw Verlat sprak, dacht hij aan een meisje, broos als sommige doorzichtige waterbloemen, en nauw in haar smal keurslijfje geprangd. Hij zag achteraan de witte vierkanten van een zonnige hoeve of de veelvervige trilling van een zomerrijken tuin. Niet zelden dacht hij aan zijne moeder of aan het peinzende hoofd van Gezelle.

De veelkleurige gestreepte voorbaan van de rok, waarin rood en groen den boventoon voerden, gaf met de witte blouse en het rood of groen gebloemd keurslijfje een frisch geheel. De mannenkleeding was meer origineel dan mooi.

»Verleden zag ik een herdersmeisje bij een heg staan, vrolik en aardig zag ze er uit, met een net keurslijfje en een linnen mutsje, wollen broek en een grof hemd... Ik ging op haar af: »Lief kind," zei ik, »ik vind het treurig dat je het zo koud hebt." »Heer," antwoordde zij, »Goddank ben ik goed gezond en het zal mij heus geen kwaad doen als de wind eens door mijn kleeren waait." Ik zeide dat ik haar graag gezelschap wou houden, en dat het toch jammer was dat zij daar zo alleen het vee zou moeten hoeden zonder een vriend in de wereld..." En zo gaat het gesprek verder. Hij vleit haar, zij moet zeker de dochter van een ridder zijn, een fee moest haar die schoonheid gegeven hebben, die niet bij een boerenmeisje past. Zij moest hem nu maar zijn zin geven gaat hij door zoo'n landmeisje is toch wel te temmen, alles in de natuur wil toch paren, en hier achter die haag kunnen ze toch doen wat ze willen zonder gezien te worden. Maar gelijk Else in de ballade, heeft zij een afwijzend preuts antwoord klaar voor de vleier en zijn opdringerigheid: »van een ridder als vader, daar weet zij niets van, soort zoekt soort, een boerenmeisje moet aan niemand dan aan boeren denken en zij heeft geen lust haar maagdom te geven voor de naam van een slet." Maar in andere gedichten komen er heel wat brutaler scenes voor. »God zij met u, herderin, schoon gelijk een roos; ik ben zeer verbaasd u nog alleen te vinden. Een kleed met zilveren zoom wil ik u geven." Maar zij antwoordde dat zij niets met hem te doen wil hebben; zij wijst naar haar vader die daar ginds het veld loopt te ploegen en wil daar heen gaan. Maar hij liep haar achterna, greep haar beet en wierp haar in het gras. Drie malen kuste hij haar en zij sprak geen woord tegen, en toen hij haar voor de vierde keer wilde kussen, zeide zij: »Heer, ik geef mij aan u over." De schelmse gratie van de dansliederen en het cynisme van de pochende riddersgaps") vinden wij ook beiden in de pastorale terug. In tedere liefdeverlangens loopt de herderin een zomermorgen rond en neuriet er een liedje over hoe benauwd het haar in haar borst wordt en hoe zij zich een vriend wenst, sedert Robin haar verlaten heeft. Zelf roept zij een ridder aan die voorbij komt en toont zich meer dan gewillig. Maar dikwels is de herderin ook »trop sage de garder son pucelage" en houdt de al te vriendelike ridder voor den gek en op een afstand, of weet hem een pak slaag te bezorgen door een paar boerenjongens. Daarentegen scheurt de ridder bij andere gelegenheden haar brutaal de kleeren van het lijf of weet haar met leugenachtige beloften te paaien. En wanneer het dan gebeurd is, zoo eindigt hij triomfantelik het gedicht: »lors me montai, si m'en alai,