United States or Honduras ? Vote for the TOP Country of the Week !


"De taal is de taal gelijk de sterren sterren zijn", schreef Guido Gezelle; en waar zijn verdediging wordt opgenomen door Hugo Verriest schrijft deze: "Moet hij daarom als particularist gedoemd worden, dan is elke vogel te bossche en te velde een particularist, en de nachtehaal de grootste van allen". Maar die betooverende verscheidenheid heeft met het oog op praktisch nut wellicht te lang de noodige kultuurkrachtige eenheid tegengehouden.

Over spelling en taalgebruik heeft hij zich duidelijk uitgelaten. Hij betreurde, dat Gezelle "Westvlaamsch schreef" en heeft tegen particularisme geijverd. Nochtans ben ik er dikwyls afgeweken, wanneer de zachtheid of harmony zulks vereischte.

En zij laafde Mordret en zij wiesch hem er mede het aanzicht, terwijl antwoordde Gawein: Mordret, mijn gezelle van Tafel-Ronde, Didoneel is dood en spreken kan hij niet meer van zijn zonde, maar gij kunt spreken nog: zoo laat het u berouwen, bid ik u en roep Onzer Lieve Vrouwe genade opdat het aan uwe ziele goeden raad moge worden....

Dit is de geschiedenis van de tijdschriften. Maar daarbuiten staat die eene groote gebeurtenis: de herleving van Guido Gezelle, die stil-aan weer aan het zingen ging en juist omstreeks '90 zijn prachtigste verzen schreef, zijn Tijdkrans en zijn Rijmsnoer.

Niet zoozeer de vasthoudendheid aan de dialekten heeft de Vlamingen parten gespeeld, maar veeleer de verkeerde, kortzichtige gevolgtrekkingen uit het feit, dat sommige dezer dialekten zich tot hoogstaande literaire kultuurdialekten hadden ontwikkeld, getuige de taal van een Gezelle, Streuvels en zoo vele anderen: deze nl., dat bedoelde tongvallen ook in voldoende mate kultuurkrachtig zouden blijken in den strijd met het Fransch.

Maar neen, trillend van ongeduld en vrees, moeten wij nog eerst lezen, hoe hij afstijgt om zijn edel ros te verzorgen. Nog eerst zijn paard, zijn trouwen gezelle, gestreeld en verpleegd, en gedroogd met zijn eigen wapenrok. En d

Want weet, wellieve knape, dat wij zijn zeven ridderen van Tafel-Ronde en dat wij zoeken Mordret en Didoneel, die zijn van Camelot gegaan en zij kwamen niet meer weêrom, zoodat onze heer Koning ons heette hen te zoeken; zij zijn hem harde dierbaar en hij vreest voor hunne levens.... Ik ben die gone, die is Bohort; mijn gezelle, hier naast mij, heet Ywein....

Hij snelde toe waar de roode ridder lag, sloeg op diens vizier en riep uit: Mordret! Mordret! Zijt gij dat!? Mijn gezelle van Tafel-Ronde?! Lace, ik!! riep Mordret. O, help mij, Gawein, help mijn ziele en mij! Maar Gawein stortte toe op den zwarten ridder, die, den schedel gekloofd, lag in het stof van den weg. En zoodra hij diens zwarte vizier opsloeg, riep hij uit: Didoneel! Didoneel!

Niet zelden, terwijl hij met mevrouw Verlat sprak, dacht hij aan een meisje, broos als sommige doorzichtige waterbloemen, en nauw in haar smal keurslijfje geprangd. Hij zag achteraan de witte vierkanten van een zonnige hoeve of de veelvervige trilling van een zomerrijken tuin. Niet zelden dacht hij aan zijne moeder of aan het peinzende hoofd van Gezelle.

"Wat den literairen smaak betreft, waren er, voor ons, al dichters opgestaan, die de techniek van het vers louterden. Voorloopers dus. Laat ik allereerst noemen den ouden Gezelle ... we kenden hier de verzen van vóór zijn dertigste jaar ... en dan: Rodenbach.