Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 1 mei 2025
Het zakje ontglipte haar hand en raakte los en al de rozijnen vielen in een lange, bruine streep op den grond, tot groote vreugde van twee of drie straatjongens, die uit alle macht aan het grabbelen gingen. Pijn deed ze zich gelukkig niet erg, maar ze had toch moeite om weer op te komen; de plek, waar zij gevallen was, was zóó glad. Telkens als ze probeerde op te staan, gleed ze weer uit.
De oude generaal zal de waardigheid van zijn rang tegenover dien inférieur niet te grabbelen gooien, en zelfs in zijn tegenwoordigheid dat dartele kind een vernederende terechtwijzing besparen, hoewel ze die zeer noodzakelijk verdient.
De uitdeeling had plaats in tesserae of bons, op vertoon waarvan men op aangewezen plaatsen de waarde kon ontvangen. In enkele gevallen werden deze tesserae onder de menigte te grabbelen geworpen. Congius, rom. maat voor natte waren, iets meer dan 3 liter. Er gingen 8 congii op eene amphora.
Dat mogen Frans I of Karel V gedaan hebben; maar die vorsten leefden in een tijdvak, toen men nog niet wist hoe het hoorde, en waren Roomsch bovendien; en zoo Karel II van Engeland zich ook iets van dien aard mag veroorloofd hebben, het is genoeg bekend hoe die monarch zijn fatsoen te grabbelen gooide.
Met schrik bemerkt de winkelier den van dag tot dag zich onsmakelijker voordoenden klant, maar goedhartig als hij is en gedachtig aan de tijden van weleer, toen hij Henri gaarne in zijn winkel zag komen, wil hij hem niet bot-af de deur wijzen en antwoordt flauwtjes: „Morgen, m’neer!” maar brengt, te gelijk eenige op de toonbank open uitgestalde kistjes sigaren in veiligheid, omdat hij bij ervaring weet, dat „de Snoeper” de gewoonte heeft om in de kistjes te grabbelen, de sigaren „en fin connaisseur” in de hand te nemen, te bekijken, te beruiken
OGYGIUS: Overal staan dan ook "gidsen door de heilige plaatsen" den bezoeker ten dienste. MENEDEMUS: Van de Kanunniken? OGYGIUS: Neen! Die neemt men daarvoor niet. En wel hierom: men wil niet dat zij ten gevolge van den godsdienst van hun godsdienst vervreemden en terwijl ze de Heilige Maagd dienen, hun eigen maagdelijkheid te grabbelen gooien. Alleen bevindt zich in de kapel, waarin ik zei dat de Heilige Maagd vertoeft, bij het altaar een kanunnik. MENEDEMUS: Waartoe? OGYGIUS: Om de gaven in ontvangst te nemen en te bewaren. MENEDEMUS: Is men verplicht te geven of men wil of niet? OGYGIUS: Neen, volstrekt niet. Maar sommige bezoekers brengt een soort van vrome schaamte er toe om te geven, wanneer er iemand bij staat, terwijl ze niets zouden geven als er niemand bij was. Of ook wel: ze geven heel wat meer dan ze anders zouden geven. MENEDEMUS: Je noemt daar een echt menschelijk zwak dat ik bij ondervinding ken. OGYGIUS: Er zijn er die zóó verknocht zijn aan de Heilige Maagd dat ze onder den schijn van een gave op 't altaar te leggen met een bewonderenswaardige handigheid wegstelen wat een voorganger er had neergelegd. MENEDEMUS: En als er nu eens niemand stond, zou dan de Heilige Maagd zulke schurken niet onmiddellijk met haar bliksem treffen? OGYGIUS: Waarom zou de Heilige Maagd dit eerder doen dan God in den Hemel, voor wien sommige menschen zóó weinig eerbied hebben dat ze hem van zijn kerksieraden durven berooven, zelfs zóó, dat ze door de muren van de kerk heen breken? MENEDEMUS: Ik ben 't nog niet met mij zelven eens waarover ik meer verwonderd moet zijn: over de verregaande onbeschaamdheid van die heiligschenners of over Gods lankmoedigheid. OGYGIUS: Nu dan. Aan de noordzijde is een poortje, niet van de kerk (je mocht je soms eens vergissen) maar van de omheining waarmee 't geheele terrein bij de kerk behoorend wordt omsloten. Die poort heeft weer een klein deurtje zooals wij die in de groote dubbele deuren van de adellijke kasteelen zien. Ieder die wil binnentreden, loopt eerst gevaar zijn scheenbeen te schaven en ziet zich daarna gedwongen flink te bukken om zijn hoofd niet te stooten. MENEDEMUS: 't Is maar veiliger om door zoo'n deurtje 't huis van je vijand niet binnen te gaan. OGYGIUS: Dat is een goede opmerking. De "gids door 't Heiligdom" vertelde dat indertijd een Ridder te paard door dat deurtje aan een hem vervolgenden vijand ontsnapt was, die hem op de hielen zat. De ongelukkige die reeds wanhoopte aan redding had door een plotselinge ingeving zijn leven aanbevolen aan de Heilige Maagd die in de buurt was. Want hij was van plan om tot Haar altaar te vluchten als de groote poort openstond. En hoor nu eens het ongehoorde wonder! Eensklaps stond de ruiter met paard en al binnen de omheining van het kerkhof, terwijl zijn vervolger tevergeefs buiten voor de poort stond te razen en te tieren. MENEDEMUS: En wist de gids je dit verhaal aannemelijk te maken? OGYGIUS: Ja zeker. MENEDEMUS: Dat ging bij zoo'n wijsgeer als jij bent, toch zeker zoo héél gemakkelijk niet. OGYGIUS: Hij wees mij op de deur een koperen plaat met spijkers er op vastgehecht, waarop een afbeelding van den geredden ridder stond in de kleedij die het Engelsche volk toen placht te dragen, zooals wij die ook op schilderijen van ouden datum zien weergegeven. Als die niet liegen, dan hadden de barbiers van die dagen weinig te doen, evenals de lakenververs en lakenwevers. MENEDEMUS: Hoe dat zoo? OGYGIUS: Omdat de man een baard had als een geit en omdat er geen enkele plooi zat in zijn kleedingstukken, die zóó weinig ruimer waren dan zijn lichaam, dat dit er nauw door was ingesnoerd. Daar was ook nog een andere plaat die de afbeelding en de grootte van de kapel voorstelde. MENEDEMUS: Ja, dan m
"Al zulke schrijverij, 't produkt van middelmatig talent, veel nabootsing en niet de minste studie, is leeg. Dat is geen grijpen ins volle Menschenleben, dat is grabbelen in een muffe leesbibliotheek. Dat is geen zielkundige ontleding van wat ons de wereld te aanschouwen geeft, dat is 'n marionetten-repetitie. Dat is geen menschteekenen, dat is kladderij van de poppenkast.
CORNELIA: Al wat goed, gelukkig en voordeelig is voor dezen onzen stand en den ganschen vrouwenstaat, dat wenschen wij u toe! Gij zijt heden in grooten getale en opgewekt samengekomen, en op grond hiervan meen ik de meest vaste hoop te kunnen koesteren dat God genadig aan ieder onzer ingeve, wat kan strekken tot ons aller gemeenschappelijk heil, aanzien en nut. Gij weet (dunkt mij) allen hoeveel schade wij aan onze belangen hebben geleden daar wij, terwijl onze mannen hùnne belangen in hunne dagelijksche bijeenkomsten behartigen, onze zaken in den steek moeten laten, omdat we aan spinnewiel en weefgetouw moeten zitten. En dus is 't dan zoover gekomen dat er geen geregelde tucht onder ons bestaat, dat de mannen ons alleen maar zoowat als hun speeltuig beschouwen en ons nauwlijks den naam van mensch waardig keuren. En als wij doorgaan zooals we begonnen zijn, gaat dan zelf maar eens na waar het op zal uitloopen. Ik schroom woorden te gebruiken die een slechte vóórbeteekenis kunnen hebben. En, zoo we ook al onze waardigheid te grabbelen gooien, dan moet toch onze ongerepte naam ons ter harte gaan. De wijze koning Salomo heeft in de Spreuken geschreven: "Wie naar raad hoort is wijs." De bisschoppen hebben hunne Synoden, de monnikorden hebben hunne vergaderingen, soldaten hunne lokalen waar ze bijeenkomen, dieren hunne bijeenkomsten, zelfs de mierenkolonie heeft haar plaats waar ze vergadert. Van alle levende wezens zijn de vrouwen de eenige die dat nooit doen. MARGARETHA: Nu, vaker dan wel past. CORNELIA: Op 't oogenblik is 't nog geen tijd om tusschen mijn woorden in te praten. Laat ik eerst uitspreken. Ieder krijgt op haar beurt gelegenheid om wat te zeggen. 't Is niets nieuws wat we hier doen. We hernieuwen eenvoudig een oud gebruik. Vóór ongeveer, als ik me niet vergis, dertienhonderd jaren heeft de hooggeprezen Keizer Heliogabalus.... PEROTTA: Wat, hooggeprezen? Een kerel dien ze aan een haak in 't riool gesleurd hebben? CORNELIA: Daar word ik al weer in de rede gevallen. Als we iemand op die manier prijzen of misprijzen, dan kunnen we ook wel kwaad zeggen van Christus omdat hij gekruisigd is, en van den vromen Domitius omdat hij in zijn huis is gestorven. En toch wordt aan Heliogabalus niets ergers verweten dan dat hij het heilige vuur, dat door de Vestaalsche maagden werd verzorgd, op den grond heeft geworpen, en dat hij in zijn paleis in een kapel Mozes vereerde nevens Christus, dien zij uit smaad "Chrestus," d.i. "Nutsman" noemden. Die Heliogabalus nu, heeft ingesteld dat, evenals de Keizer met zijn raadslieden een vergadering hield, om over gemeenschappelijke belangen te spreken, zoo ook zijn moeder Augusta háár raad zou hebben, waar gesproken moest worden over de belangen van het vrouwelijk geslacht: een vergadering die de mannen, 't zij uit spot, 't zij om een onderscheid te maken: "gemeenteraadje" noemden. Dit voorbeeld van zooveel eeuwen geleden te hernieuwen, wordt ons van zelf door de omstandigheden reeds lang aan de hand gedaan. En ik hoop dat niemand uwer zich zal laten afschrikken door 't feit, dat de Apostel Paulus een vrouw verbiedt te spreken in een bijeenkomst, die hij den naam van "uitgelezen vergadering" geeft. Hij bedoelt natuurlijk een bijeenkomst van vrouwen, terwijl dit een meeting is van vrouwen. Want als vrouwen altijd maar moesten zwijgen, waartoe zou dan de natuur ons de tong gegeven hebben, die toch niet minder vaardig is dan die der mannen, en een stem, die niet minder klankvol is dan de hunne? Evenwel, hun geluid klinkt veel meer rauw en schor dan het onze en het gelijkt veel meer op het balken van ezels. Maar daarvoor moeten wij allen steeds zorgen, dat wij deze zaak met zulk een ernst behandelen, dat ze ons nooit meer "gemeenteraadje" noemen of dat ze misschien nog een smadelijker naam uitdenken, zooals ze gewoonlijk grappig zijn ten onzen koste. Hoewel wanneer wij hunne bijeenkomsten eens naar haar innerlijke waarde wilden schatten, dan zou blijken dat die zeer onbeteekenend zijn. We zien dat de vorsten al in zooveel jaren niets anders doen dan oorlogvoeren; onder godgeleerden, priesters, bisschoppen en 't publiek heerscht absoluut geen overeenstemming. Zooveel hoofden, zooveel zinnen. En onder hen allen heerscht meer dan vrouwelijke veranderlijkheid. Geen staat leeft met een anderen staat in eensgezindheid, geen buurman met zijn nabuur. Als ons de teugels van het bewind maar eens in handen gegeven werden, dan zou de toestand van 't menschdom, (ik ben er zeker van) heel wat draaglijker zijn. 't Is misschien niet overeen te brengen met de schuchterheid aan vrouwen eigen om aan zulke groote en voorname mannen een brevet van dwaasheid uit te reiken, maar wèl mogen we, dunkt me, aanhalen wat Salomo in het dertiende hoofdstuk van zijn Spreuken zegt: "Door hoovaardij maakt men niet dan gekijf, maar bij de beradenen is wijsheid." Maar om u thans niet langer met mijn inleiding bezig te houden, moet er eerst, opdat alles in geregelde volgorde kunne geschieden, zooals 't past, en zonder verwarring, besloten worden, wie bij de beraadslagingen tegenwoordig zullen wezen, wie de zaal moeten verlaten. Want een buitensporig aantal aanwezigen zou men eerder een janboel kunnen noemen dan een vergadering: daarentegen heeft een comité van enkelen iets tyrannieks. Volgens mijn meening moet hierbij geen enkele ongetrouwde vrouw worden toegelaten, en wel om deze reden: dat er veel dingen zullen voorkomen, die 't geen pas geeft dat zij hooren. JULIA: Maar waaraan kan men onderscheiden dat ze nog maagden zijn? Of zullen zij maar als maagd beschouwd worden, die nog een kransje dragen? CORNELIA: Neen, daar ben ik 't niet mee eens. Mij dunkt we moeten alleen getrouwde vrouwen opnemen. JULIA: Als we niet anders uitsluiten dan maagden, dan zal er een verbazend groote menigte blijven en zal er niet veel vermindering te bespeuren zijn. CORNELIA: Ook moeten worden uitgesloten die meer dan driemaal getrouwd zijn. JULIA: Waarom dat? CORNELIA: Daar zij om zoo te zeggen hun tijd hebben uitgediend en gepensionneerd mogen worden. 't Zelfde dunkt me, moet ook gebeuren met de vrouwen boven de zeventig jaren. Verder moet er bepaald worden dat niemand over haar man, hem bij name noemend, oneerbiedig mag spreken. Tegen het geheele mannengeslacht mag het, maar met deze beperking: niet al te veel. CATHARINA: Waarom zou 't niet vrij staan hier vrijuit over de mannen te spreken, daar zij zelf het altijd over óns hebben? Als mijn Titus een vroolijk tafelgenoot wil zijn, dan vertelt hij alles wat ik gedaan heb, en dikwijls verzint hij er nog 't een en ander bij. CORNELIA: Als wij de waarheid maar eens wilden bekennen: of wij in tel zijn hangt van de mannen af. Als wij hen overleveren aan de publieke verachting, dan rooven wij ons zelf ook de kroon van het hoofd. Maar we hebben werkelijk eenige rechtmatige reden tot klagen. Gaan we evenwel de som van alles na, dan heeft onze positie toch nog veel vóór boven de hunne. Terwijl zij zorgen voor de inkomsten, moeten ze over landen en zeeën vliegen, dikwijls met groot gevaar voor hun leven. Als er een oorlog uitbreekt worden zij door de trompet opgejaagd. Geharnast moeten zij in het gelid staan, terwijl wij veilig thuis zitten. Als zij iets tegen de wet misdoen, straft men hen streng: onze sekse spaart men. Om kort te gaan, 't ligt grootendeels aan ons zelven om onze mannen te hebben zooals wij ze graag willen. Ten slotte moet er nog gesproken worden over de volgorde waarin we zitting zullen nemen, opdat bij ons niet gebeure wat zoo dikwijls geschiedt bij beraadslagingen van koningen, prinsen en kerkvorsten, die in hunne bijeenkomsten soms drie heele maanden twisten vóór de zitting kan beginnen. En dan dunkt mij dat het eerst aan de beurt komen om zitting te nemen, de vrouwen van adel en bij deze hebben weer den voorrang die met vier kwartieren, vervolgens die met één kwartier en ten laatste die met een gehalveerd kwartier. En bij elken tak zal de rang naar gelang van den ouderdom van de familie worden aangewezen. Bastaarden krijgen, elk in haar familie, de laatste plaats. In de tweede plaats nemen zitting de vrouwen van de burgerklasse. Hier nemen zij de eerste plaats in, die 't grootst aantal kinderen ter wereld hebben gebracht. Bij gelijke rechten zal de leeftijd beslissen. Ten derde komen zij die geen kinderen gehad hebben. CATHARINA: En waar plaats je de weduwen? CORNELIA: O, 't is goed dat je mij daaraan herinnert. Die krijgen haar plaats onder de getrouwde vrouwen, als ze ten minste kinderen hebben of gehad hebben. Dan moeten wij vaststellen, hoe een raadsbesluit zal worden genomen, met stembriefjes of stemsteentjes, of bij hoofdelijke stemming, of door 't opsteken der handen, of door uit elkander te gaan staan. CATHARINA: Met steentjes kan licht bedrog gepleegd worden, net als met stembriefjes. Als we willen stemmen, door naar verschillende kanten uiteen te gaan, zullen we te veel stof opjagen, omdat wij sleepjaponnen dragen. 't Beste is dus maar, dat iedere vrouw mondeling zegt hoe zij over een zaak denkt. CORNELIA: Maar 't is moeilijk de stemmen te tellen. En dan moet er wèl opgepast worden dat 't in plaats van een vrouwenraad geen vrouwenpraat wordt. CATHARINA: Zonder 't houden van notulen zal 't niet gaan, er mag niets verloren gaan. CORNELIA: Nu zoo zijn er dan maatregelen genomen omtrent 't aantal deelnemers. Maar hoe zullen we 't getwist en gekijf er buiten houden? CATHARINA: Laat niemand spreken die daartoe niet is uitgenoodigd en dan alleen maar op haar beurt. Wie zich daaraan niet houdt, wordt uit den raad verwijderd. En verder, als er één is die 't geen hier besproken wordt verklapt, die zal gestraft worden met een gedwongen zwijgen van drie dagen. CORNELIA: Goed. Zoo ver dus over de manier waarop we de zaak zullen aanpakken. Hoort nu, w
Ik voelde mij voor altijd onteerd en verlaten, maar gaf hem volkomen gelijk, en was juist bezig om mijn paperassen bij elkaar te grabbelen met het plan naar boven te vluchten en mij zelf eens duchtig onder handen te nemen, toen hij naar binnen stapte, zoo vroolijk en vriendelijk, alsof ik mijn naam met roem had overladen. "Nu zullen wij een andere manier probeeren.
Seffens neigde haar voorhoofd en ze zocht verlegen naar 't gewone zicht der dingen, naar die twee visscherstafereelen aan den wand, naar 't klavier, naar de glazen dresse, met haar menig ruitwerk, zoo drollig van verve ... en hare oogen steunden erop, alsof zij er fluks naar grabbelen moest om niet omverre te stuiken.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek