Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 31 mei 2025
Mijn oom Herse had een goed hart; mijn oom Herse had een teergevoelig gemoed; en toen de asch hem niet meer in de oogen zat, en mamsel Westphalen de schrammen in zijn aangezicht met zoeten room had ingesmeerd, zoodat zijn lief rood gelaat er uitzag als een paddestoel, waarmeê de vliegen doodgemaakt worden, zeide hij vriendelijk: "Houd nu met dat schreien maar op; ik help u terecht; gij moet vluchten." "Vluchten!" riep zij en keek heel verbaasd hare figuur van boven tot onderen aan. "Mijnheer Herse; ik vluchten!" En zij dacht daarbij aan de duiven, die zij boven op de duiventil had, en indien hare omstandigheden niet zoo droevig geweest waren, zou zij bijna gelachen hebben. "Ja," zegt mijn oom, "kunt gij bij dezen weg en in dit weder, wel zoo'n mijl of drie vier, in ééns door marcheeren? Want een rijtuig is niet te krijgen, en 't is ook niet heimelijk genoeg." "Mijnheer Herse," zegt Mamsel Westphalen, en het lachen verging haar geheel en al; "zie mijne persoonlijkheid aan; ik ben wat zwaar gebouwd, en het trappenklimmen wordt mij soms al heel moeilijk." "Kunt gij dan rijden?" "Wat zegt gij?" "Ik meen, of gij kunt paardrijden?" Mamsel Westphalen stond nu op en zette de handen in de zijden, zeggende: "Met schande wil ik niet leven. Welk vrouwspersoon rijdt te paard? Ik heb er maar één gekend in mijn leven, en dat was eene freule, maar die was er ook naar." Nu stond de raadsheer Herse op, en liep een paar maal in gedachten, in de keuken, op en neder; eindelijk vroeg hij: "Acht gij u zelve in staat, om u bij dit weder, vier en twintig uren in onzen stads-veengrond in het riet te verstoppen?" "Mijnheer Herse," zegt mamsel Westphalen en zij grijpt weêr naar haar boezelaar en droogt hare oogen af, "zie, 'k ben nu al in de vijftig en 'k heb verleden najaar die zware ziekte gehad..." "Dan gaat dat ook niet," valt de raadsheer Herse haar in de rede, "dan zijn er nog maar twee wegen; een naar boven en een naar beneden. Vluchten moet gij, 't zij op den zolder, of in den kelder." "Mijnheer de raadsheer!" roept Frits Sahlmann uit, en kruipt van achter den keukenhaard te voorschijn, "ik weet het." "Jongen," zegt mijn oom, "zijt gij hier?" "Ja;" zegt Frits, heel benauwd. "Dan is 't met de heele heimelijkheid niets waard: want wat drie weten, weet de heele wereld." "Mijnheer Herse," zegt Frits, "ik zeg waarachtig niks er van! En, mamselletje, ik weet een plekje voor u. Op den rookzolder is de ééne plank los; die kan er afgedaan worden, en als gij u dan een beetje dun maakt, dan kunt gij u daar tusschen dringen, en daarachter is, bij de vliering, een klein hoekje, daar vindt u geen duivel." "Entfaamte lummel!" zegt mamsel Westphalen, en zij vergeet al haren angst en nood; "dan ben jij 't geweest, die altijd de metworst van den rookzolder gestolen hebt en, mijnheer Herse, ik heb altijd de onschuldige ratten verdacht." Mijn oom houdt nu Frits Sahlmann vrij van een duchtig pak slaag en zegt, dat het nu hoog tijd was, en dat zij vluchten moest, en dat d
Daar werden wel tienmaal zooveel menschen in een uur doodgemaakt als wij hier samen kinderen in het weeshuis zijn dat zei de Mijnheer dus wat een boel! Zoo omstreeks vijf uren 's middags waren al de menschen in het stadje vreeselijk bang, en hadden allen de deuren en ramen gesloten, want de kogels en verschrikkelijk groote bommen vielen op de huizen en overal.
Ik was bang dat ze me gevangen zouden nemen en dat ze me de kazerne zouden laten schrobben, zooals ze dat met Pablo gedaan hebben, die nog ziek is." "Mijn God, mijn God!" mompelde de moeder huiverend, "ge hebt hem gered!" En terwijl ze doeken, water, azijn en reiger-doos zocht, riep ze: "Een vingerbreedte verder en je was dood geweest! Ze zouden m'n jongen doodgemaakt hebben!
Hoor, Frank, sprak ze, met eene stem vol frischheid. Blijf daar zoo liggen en luister naar me, luister goed. Ik wil bij je blijven, en we zullen gelukkig zijn. Ik voel dat. Hoor Frank. Wat is er gebeurd, dat wij ongelukkig zouden zijn? Niets. Ik herhaal het je: niets. Laten wij niet ons eigen leven vergooien. Eens heb ik aan je getwijfeld, je hebt me vergeven. Dat is uit. Je hebt gezien, dat Bertie een schurk was, en je hebt hem doodgemaakt. Dat is uit. Dat kan me alles niet meer schelen. Ik wil om dat alles niet meer denken. Het bestaat niet meer voor me. En let wel op, Frank, bezie het goed, dat is alles, alles,
"Ik hoop niet dat mijnheer Hardenborg zich, bij gelegenheid, over de gastvrijheid op Brouwerscate zal te beklagen hebben;" is het antwoord, 't welk schalks wordt gegeven; en dan ernstig; "Maar ja, als ik wist dat u bijvoorbeeld iemand in den oorlog.... ja, hadt doodgemaakt, dan.... dan zou ik er misschien toe kunnen komen.
Ook het gebeente van de gestorven negers was steeds zoo dood gebleven als het was. "Maar als zij na hun dood blijven leven," merkte het opperhoofd op, "dan is het ook niet onaangenaam voor hen doodgemaakt te worden, niet waar?" "Dat is zoo," zei de professor.
Ik echter heb mij ten volle van mijn ridderplicht gekweten, daar ik met behulp van mijne meesteresse Dulcinea van Toboso mijne beloften gehouden heb." "Hoort gij 't nu wel?" riep Sancho vroolijk. "Heb ik 't niet gezegd? Ik sprak toch niet in dronkenschap. Nu ziet gij, mijn heer heeft den reus doodgemaakt en mijn stadhouderschap kan mij nu niet meer ontgaan."
Terwijl zijn heer dan een warm bad nam, moest Constant hem de laatste nieuwtjes uit de stad vertellen, waar hij zelf den vorigen dag had gegeten enz. Kwam Corvisart, de eerste lijfarts dan binnen, dan kreeg deze vaak een lachend: "Zoo aartskwakzalver, ben je daar? Heb je er vandaag al veel doodgemaakt?"
Daarom, kinderen, mag er geene mug meer doodgemaakt worden. Die engelschen kunnen er nooit genoeg last van hebben en dat is het eenige wat mij eenigszins troost. Met de jacht bleef het steeds voorspoedig gaan. Het wild was zoo overvloedig, dat de herten in het gezicht van den wagen buiten den zoom van het woud in de vlakte kwamen om in de rivier hunnen dorst te lesschen.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek