United States or Ecuador ? Vote for the TOP Country of the Week !


De gravin en hare dames zijn van hare baarden bevrijd, Malambruno is dood, en de heerschappij over het koninkrijk is aan de rechte handen teruggegeven. Zoodra de schildknaap Sancho Panza zijne zelfkastijding volbracht heeft, zal ook de schoone Dulcinea hare vroegere gedaante weder aannemen en in de armen van haren dapperen ridder en bevrijder snellen.

Toen namelijk de schoone Oriana hem versmaad had, begaf hij zich naar de wildernis, deed boete en kastijdde zich en noemde zich gedurende dien tijd Beltenebros." "Maar, gestrenge heer, gij wordt toch niet door uwe Dulcinea versmaad?" zeide Sancho Panza.

Gij echter, aanbiddelijke Dulcinea, die, gelijk ik nu wel zie, door een snooden toovenaar van uwe verrukkelijke schoonheid en aanminnigheid werdt beroofd, buig u neder tot mij, verkwik en laaf mij door een zoeten straal uit uwe oogen, en zie uit deze mijne kniebuiging, dat ik u ten eeuwigen dage als mijne hooge gebiederesse vereeren zal."

Er zijn ridders die zich reeds den hemel te rijk voelen, wanneer Dulcinea de weergalooze hun veroorlooft eenen handschoen voor haar van den grond te rapen, of hen begenadigt met een hoofdknikje ten antwoord op hunnen nederigsten groet. Van deze stroopbloedige soort had Justus Eykendaal tot vervelens gelezen; maar hij behoorde tot haar geenszins.

Voor 't overige heb ik u wel gezeid, dat de woning van uwe Dulcinea in een of ander achterafstraatje moet liggen." "Ezel! Domkop! Stommerik!" bulderde Don Quichot. "Waar hebt ge dan ooit van uw leven gezien, dat riddersloten en paleizen in achterafstraatjes liggen?"

De huishofmeester boog zich en verliet met Sancho Panza het vertrek, terwijl Don Quichot nog met den hertog en de hertogin aan tafel bleef zitten en hen druk over het lief en leed der dolende ridderschap en over de schoonheid zijner doorluchtige dame Dulcinea van Toboso onderhield. Nog waren zij levendig in gesprek, toen zij op eens luide stemmen en een groot geschreeuw in het paleis hoorden.

"Sancho, Sancho," sprak Don Quichot, "met heilige dingen mag men niet gekscheren. Hoe kunt gij dus zeggen, dat gij Dulcinea nooit gezien hebt, daar gij mij zooveel van haar hebt verteld?" "Wat ik vertelde, heb ik maar zoo van hooren zeggen gehad," antwoordde de schildknaap. Voordat de ridder antwoordde, bemerkte hij, dat hem een man met twee muilezels voorbijkwam, die een ploeg trokken.

Gij echter, Sancho, moet u naar mijne aanbiddelijke meesteres Dulcinea van Toboso begeven en haar een brief overbrengen, die haar van mijn waanzin onderrichten moet, opdat zij de sterkte van mijne vereering en aanbidding leere waarderen." Sancho Panza wist niet, wat hij op deze dollemanspraat zeggen moest.

Indien gij mijne daad beloonen wilt, zend dan een heraut aan de meesteresse mijns harten, de verhevene dame Dulcinea van Toboso, en laat haar melden, wat ik volvoerd heb en hoe ik u door mijne dapperheid uit het geweld van twee schandelijke toovenaars bevrijdde." Deze woorden vernam een palfrenier der dame, een Biscayer van geboorte.

"Daar wil ik niets tegen zeggen, gestrenge heer," antwoordde Sancho Panza, die wist, wat hij van Dulcinea te denken had; "maar toch kan 't u nog wel wat moeite kosten, Dulcinea te spreken te krijgen en eene geschikte plaats te vinden, waar gij den zegen van de hooge dame ontvangen kunt. Ik vrees, dat ze u dien over de schutting of door een gat in den muur zal moeten geven."