United States or Bangladesh ? Vote for the TOP Country of the Week !


Don Quichot schrikte, Sancho werd doodsbleek en zelfs de hertog en de hertogin staarden met angst en ontzetting de vreemde huiveringwekkende gedaante aan, die nu met holle, gesmoorde stem de woorden liet hooren: "Ik ben Montesinos en kom in het gevolg der aanminnigheid en schoonheid, om den edelen ridder Don Quichot te verkondigen, dat zijne hooge gebiederesse Dulcinea van Toboso kan onttooverd worden, indien Sancho Panza, zijn schildknaap, zichzelf drie duizend en drie honderd slagen op zijn breeden rug toetelt.

Als ik binnen dien tijd niet hier terug ben, trek dan naar onze woonplaats en doe aan mijne gebiederesse, de edele Dulcinea van Toboso, kond en te weten, dat haar ridder bij de vervulling zijner plichten als dolend held, onder het volvoeren van grootsche en verheven daden bezweken is."

Ik voor mijn deel ben ten volle tevredengesteld, wanneer gij u voor een jaar naar uwe woonplaats wilt terugbegeven en van uw avontuurlijk leven afzien." "Welaan, dat wil ik beloven, omdat het niet tot nadeel van mijne verheven gebiederesse strekt," antwoordde Don Quichot al kreunend en zuchtend. "Ik wil dat beloven, en als een trouw, eerlijk en braaf ridder mijn woord in alles gestand blijven."

Een stemmetje heeft ze als een trompet, en ze is van top tot teen een echte, stevige, plompe boerendeern. En ik, ezel, heb me altijd verbeeld, dat uwe hooge en edele gebiederesse Dulcinea van Toboso heel wat bijzonders was, een prinses of een koningin of zoo'n andere voorname hoogheid. Dat valt me dan danig tegen!

"Sancho Panza, gij zult mij nog tot razernij brengen," schreeuwde Don Quichot. "Ik heb u wel honderdmaal gezegd, dat ik de gebiederesse mijner ziel nog geen enkel maal met eigen oogen aanschouwd, dat ik nog nooit den drempel van haar geheiligd paleis betreden heb." "Nu, edele heer, als gij haar nog niet gezien hebt, dan heb ik haar ook niet gezien," antwoordde Sancho.

"Welaan dan," sprak Don Quichot, "zoo zij uwe bede u toegestaan, mits zij namelijk niet strijdt tegen wat ik mijn vaderland, mijn koning en mijn hooge gebiederesse Dulcinea van Toboso verschuldigd ben." "Tegen niets van dat alles strijdt zij," antwoordde de hulpzoekende jonkvrouw en richtte zich op.

"O, bekoorlijke prinses en gebiederesse van Toboso," antwoordde Sancho Panza, "wordt dan uw steenen hart niet verweekt door het leed van den ridder aan uwe voeten?" "Laat ons met vree, leelijke kerels!" schreeuwden de meiden. "Wij doen geen mensch wat; wat heb je dan ons overlast aan te doen?" "Sancho Panza, sta op!" beval Don Quichot op bedrukten toon.

Gij echter, aanbiddelijke Dulcinea, die, gelijk ik nu wel zie, door een snooden toovenaar van uwe verrukkelijke schoonheid en aanminnigheid werdt beroofd, buig u neder tot mij, verkwik en laaf mij door een zoeten straal uit uwe oogen, en zie uit deze mijne kniebuiging, dat ik u ten eeuwigen dage als mijne hooge gebiederesse vereeren zal."

Hij trok daarbij nu het eene, dan het andere been in de hoogte, keek nu naar de lucht en dan naar den grond, scheen zich de nagels van de vingers te willen zuigen en riep eindelijk in zijne verlegenheid: "Hoort, mijne heeren, de drommel mag me halen, als ik nog veel van den brief weet! Mij heugt alleen nog maar het begin en dat was: Allerverhevenste en alleromgeperste gebiederesse!"