United States or Lebanon ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Welaan, als gij zelf de persoon zijt, dien gij noemt," antwoordde de Duivel, "wacht dan hier de aankomst af van den grijzen Montesinos en van de dame, welke men Dulcinea van Toboso noemt." Met deze woorden blies hij op zijn reusachtigen horen, wierp zijn paard om en stoof, zonder des ridders antwoord af te wachten, in vliegenden galop voort.

Daartegenover beloof ik, dat ik mijn best zal doen om zoo gauw mogelijk schoone lei te krijgen en jonkvrouwe Dulcinea van hare betoovering te verlossen." "Dat is voldoende," riep Montesinos.

Op dit woord rees nu eensklaps de vrouwelijke gedaante, die naast Montesinos zat, overeind, sloeg haar doorzichtigen sluier op en zag den weerspannigen schildknaap met een van verontwaardiging vlammenden blik aan. "Nietswaardige," riep zij; "man, met uw steenen hart en ziel van graniet, wat groote dingen verlangt men dan van u, dat gij u verstout, op zulk een toon te spreken?

"Ei," sprak de hertogin, "dan zijn de slagen zeker wat heel zacht uitgevallen, en ik twijfel zeer, of de gestrenge heer Montesinos daar wel mee zal tevreden zijn. Gij moet eene stevige geeselroede of een dik touw met knoopen nemen, daar voor de verlossing van eene zoo uitstekende en schoone dame wel wat pijn mag worden geleden."

Allen verwonderden zich over deze boodschap, maar vooral Don Quichot, wien zij dan ook het meest aanging. "Denkt gij de toovenaars, Montesinos en Dulcinea hier werkelijk af te wachten?" vroeg de hertog den held, die in diepe gedachten stond. "Stellig!" verklaarde Don Quichot met vaste stem.

Als meester Montesinos er geen ander middeltje op weet uit te vinden, dan moet de schoone jonkvrouw vooreerst nog maar wat betooverd blijven." "Hoor me zoo'n ondankbaren schelm en deugniet eens!" riep Don Quichot verontwaardigd.

"Wacht, man! ik wil je naakt aan een boom binden, en daar zult ge niet drie duizend drie honderd, maar zes duizend zes honderd zoo wichtige en klappende slagen toegeteld krijgen, dat men ze drie duizend en drie honderd buksschoten ver hooren kan. Zwijg stil, zeg ik, of ik ruk je dadelijk de zwarte ziel uit het lijf." "Bedaar, edele ridder!" sprak Montesinos met holle stem.

Het duurde nu niet lang, of zij kwamen eene beroemde grot, het zoogenaamde hol van Montesinos, voorbij, waarvan allerlei wonderbare dingen verteld worden, en de vreemde heer maakte daar Don Quichot opmerkzaam op.

"Kunt gij mij ook zeggen, of het waarheid of een droom was, wat mij in de grot van Montesinos is overkomen? Kan ik mij op Sancho Panza's zelfkastijding gerust verlaten? En eindelijk, zal mijne edele gebiederes Dulcinea ooit onttooverd worden?" "Van die grot zwijg ik," antwoordde het hoofd.

"Het leger, dat daar in aantocht is, bestaat uit zes scharen beroemde toovenaars, die op een triomfkar de onvergelijkelijk schoone Dulcinea van Toboso medevoeren. Zij nadert betooverd onder geleide van den grijsaard uit de grot van Montesinos, die den edelen Don Quichot de wijze zal mededeelen, waarop hij de hooge prinses Dulcinea onttooveren kan."