United States or Palestine ? Vote for the TOP Country of the Week !


Don Quichot wilde evenals de ridder op avonturen uitgaan. Ik geloof, dat gij op den weg zijt vervallen. In vroegeren tijd hield men veel van een ingewikkelden hof. De Israëlieten moesten langen tijd tot straf door de woestijn . De afdeeling soldaten, die Amsterdam in 1650 moest verrassen, raakte op de Gooische heide aan het , zoodat de aanslag mislukte.

"Gij hebt uw Rocinante maar aan te sporen en den weg op te rijden, om uwe aanminnige Dulcinea te zien. Zij komt daar met twee van hare hofdames aandraven, om u een bezoek te brengen." "Wat zegt gij daar?" riep Don Quichot half verschrikt. "Hoed u, hoed u, Sancho, mij opzettelijk te misleiden, om door eene bedrieglijke boodschap mijne diepe treurigheid in een snel vervliegend geluk te verkeeren."

"Ik ben van uwe waarheidsliefde zoo volkomen overtuigd, dat ik niet aan uwe woorden twijfelen wil. Kom dan weer mee bij de overigen, en wij willen ons gereedmaken tot ons vertrek." Zij keerden terug, en nu zou het vliegend paard terstond bestegen worden. "Bind u nu een doek voor de oogen, Sancho," zeide Don Quichot. "Wij moeten stiptelijk volbrengen, wat men van ons verlangt."

"Dat doet er niet toe," verklaarde Don Quichot; "ook onder de Haldudo's kunnen ridders zijn, en ik zeg u, als uw heer u niet betaalt, dan zal ik weeromkomen, om hem te tuchtigen. Weet, dat ik de beroemde dolende ridder Don Quichot van La Mancha ben, de verdelger aller boozen, de beschermer der onschuld en de toevlucht der onderdrukten. Ga daarom met uw meester, mijn zoon!

"Het is de helm van Mambrino, domkop!" schreeuwde Don Quichot. "Ga op zij, kerel, en laat mij met dien ridder alleen. Weldra zult gij zien, dat ik met hem kampen en den helm veroveren zal." "En toch is het geen helm," bromde de schildknaap. "Hondsvot, rekel, zwijg!" riep Don Quichot vol woede. "Als gij nog een woord spreekt, zweer ik u de ziel uit het lijf te beuken."

Onderwijl naderde de met vaantjes versierde kar, en het bleek nu, dat daar niemand bij was dan de voerman met zijne muilezels en een man, die op het voorste bankje zat. Don Quichot plaatste zich toen midden in den weg en vroeg: "Wie zijt gij, menschen? Waar gaat gij heen? Wat voor een wagen is dat? Wat hebt gij daarin? En wat moeten die vlaggetjes daar beduiden?"

"Dan verkeert gij in een geweldige en betreurenswaardige dwaling, vriend Sancho," antwoordde Don Quichot. "Al de dingen, die ik wil uitvoeren, zijn geenszins malligheid, maar hooge, heilige ernst. Ik zal koen en krachtig tegen de rotsen aanrennen, en 't zou dus niet kwaad zijn, dat gij mij wat linnen tot het verbinden der daardoor aan mijn hoofd toegebrachte wonden achterliet."

Vervolgens bleef hij een weinig achter, opende den bokkevellen wijnzak, bracht dien aan den mond en dronk met zulke geduchte teugen, dat de grootste nathals in heel Spanje 't niet beter zou hebben kunnen doen. Zoo ging de reis voort. Don Quichot gaf zich aan zijn hoogvliegende gedachten over en Sancho Panza zocht zijn troost bij den wijnzak, totdat de avond hen midden in een groot bosch overviel.

Allen verwonderden zich over deze boodschap, maar vooral Don Quichot, wien zij dan ook het meest aanging. "Denkt gij de toovenaars, Montesinos en Dulcinea hier werkelijk af te wachten?" vroeg de hertog den held, die in diepe gedachten stond. "Stellig!" verklaarde Don Quichot met vaste stem.

"Sancho Panza," sprak Don Quichot, toen zij eene poos zwijgend zij aan zij hadden voortgedraafd, "Sancho Panza, de avond valt en het zal donkerder worden, dan wij wenschen, voordat wij Toboso bereiken, dat ik in allen gevalle bezoeken moet. Daar, waar Dulcinea leeft en ademt, wil ik haar zegen afsmeeken, naardien ik overtuigd ben, dat ik daardoor ieder avontuur gelukkig zal te boven komen.