Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 30 april 2025
Intusschen was Don Quichot de koets genaderd, om de daarin zittende dame aan te spreken. "Hooge en edele prinses," begon hij, "gij moogt nu weder naar welgevallen over uw persoon beschikken, want daareven heb ik uw belager door de kracht van mijn sterken arm ter aarde geworpen.
Toen de wonderbaarlijke maaltijd op die wijze was afgeloopen, wenkte Don Quichot den waard ter zijde, bracht hem in den stal, sloot zich daar met hem op, viel voor hem op de knieën neder en hief smeekend de handen tot hem op.
De gerechtsdienaar liet het licht van zijne lamp op hem vallen en vroeg deelnemend: "Nu, hoe gaat het je, goede vriend?" "Ik zou toch wat beleefder spreken," antwoordde Don Quichot op hoogen toon. "Spreekt men dolende ridders met je en jij aan, lompe vlegel?"
Wij zijn noch verfoeilijke, noch heidensche snoodaards, maar twee doodonschuldige dienaren des Heeren, die rustig huns weegs gaan en niet weten, of in die koets daar prinsessen of prinsen zitten." "Gij liegt, duivelsche heksenmeesters!" riep Don Quichot woedend, velde de lans, gaf Rocinante de sporen en stoof in galop op den eersten monnik los.
"Ha, gij zijt dus de beroemde dolende ridder, over wien men thans overal hoort spreken?" zei de rooverhoofdman, die zich van die ontmoeting met Don Quichot veel pret beloofde. "Nu, dan hoop ik, dat gij eenige dagen als gast bij mij vertoeven zult, en ik beloof dan, u zoo eerbiedig te zullen doen behandelen, als een ridder van uwe vermaardheid met recht verwachten mag."
"Neen, ik zal niet afstijgen en slapen," verklaarde Don Quichot; "maar wel zal ik met genoegen uwe geschiedenis aanhooren." "Goed, gestrenge heer," zeide Sancho. "Luister dan goed toe en val mij vooral niet in de rede, want dat is een ding, dat ik volstrekt niet dulden kan."
Bind gauw den doek weer vast en leuter niet van gevaar, zoolang gij u in mijne tegenwoordigheid bevindt." Brommend en pruttelend bond Sancho Panza zich nogmaals den doek voor, en toen Don Quichot merkte, dat alles in orde was, greep hij naar de kruk en draaide die rond op de wijze, die hem was opgegeven.
Mijne roeping is, de noodlijdenden te helpen en de bedrukten bij te staan, en daarom wil ik ook u beschermen, ook als uw lichaam niet meer op aarde omwandelt." "Heer," schreeuwde Sancho Panza, die nu eindelijk de stem zijns meesters herkende, "heer Don Quichot van La Mancha, merkt gij dan niet, dat ik uw schildknaap en in mijn gansche leven nog nooit gestorven ben?
Ieder verstandig mensch moest toch zien, dat hij windmolens en geen reuzen voor zich had." "Stil, stil, vriend Sancho!" kreunde Don Quichot met matte stem. "Ik zie wel, dat alle krijgsgeluk wisselvallig en onbestendig is.
"Daar het nu toch niet te veranderen is, wil ik mij in mijn lot zoeken te troosten," zuchtte de geestelijke. "Maar, heer ridder, wilt gij mij eene gunst en weldaad bewijzen, help mij dan van onder mijn muildier weg. Een van mijne beenen zit nog tusschen zadel en stijgbeugel vastgeklemd." "Waarom hebt gij dat niet terstond gezegd, eerwaardige heer?" riep Don Quichot.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek