United States or India ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Wie heeft dien ridder omgebracht?" vroeg Don Quichot op barschen toon. "Hij is zijn natuurlijken dood gestorven ten gevolge van eene heete koorts," was het antwoord. "Nu, dan heb ik niet de moeite te nemen om hem te wreken," sprak de dappere dolende held.

Don Quichot daarentegen hieuw met zijn zwaard op de stokken der molenaars in en bewerkte daardoor, dat de boot, in plaats van tegengehouden te worden, omsloeg en alle twee, ridder en knecht, hals over kop in het water tuimelden.

Reken ik nu voor iederen slag een quartillo, en dat is zuinig gerekend, dan geeft dat drie duizend drie honderd quartillo's of acht honderd vijf en twintig realen . Laat mij die som van uw geld afnemen, en dan zal ik, al doet mijn rug wat zeer, vergenoegd en tevreden naar mijn vrouwtje terugkeeren." "Sancho, gij zijt een juweel van een man!" riep Don Quichot.

De dame ging en Don Quichot bleef in de potsierlijkste positie, die men zich voorstellen kan, stijf en onbeweeglijk als een paal op zijn stoel zitten. Al de aanwezigen staarden hem aan, en nu zij hem daar zoo zagen met zijn langen, bruinen, mageren hals, met gesloten oogen en wit bepleisterd gezicht, moesten zij zich geweld aandoen, om niet in luid lachen uit te barsten.

Don Quichot wachtte het met levendig ongeduld en wilde daaraan reeds in woorden lucht geven, toen op eens vier wilde, met groen klimop in plaats van met kleederen bedekte mannen in den tuin traden en een plomp houten paard op hunne schouders droegen.

De monniken, hoewel zij dienzelfden weg gingen, behoorden niet tot het reisgezelschap van de dame en schenen zich ook maar weinig om haar te bekommeren. Nauwelijks had Don Quichot de naderenden in het oog gekregen, of hij zeide tot zijn schildknaap: "Hoor, Sancho Panza, dat is een avontuur, als den besten ridder nog niet fraaier bejegend is.

Lachend werd hem de gevraagde vergunning gegeven, en Don Quichot vroeg den eersten den besten van den troep, hoe hij in zijn ongelukkigen toestand was geraakt. "Dat moogt gij gerust weten," antwoordde de kerel. "Kijk, ik was op een mand met schoon linnen verliefd geraakt en hield die zoo stevig gepakt, dat ik haar eerst losliet, toen de strenge hand van de politie mij daartoe dwong.

Hij schudde het hoofd en stapte zwijgend nevens Don Quichot voort, totdat zij aan den voet van een hoogen rotskegel kwamen, die rondom met naakte wanden van graniet omgeven was. Daar borrelde eene heldere bron uit op en rondom breidde zich een groen graskleed uit, dat met bonte bloemen sierlijk getooid was.

Don Quichot volgde met de oogen de aangewezen richting en was uitermate verheugd, toen hij de verklaring van zijn schildknaap door eigen aanschouwing bevestigd vond.

Voordat hij wegreed, verzocht Don Quichot hem, zijne broeders weder bijeen te roepen en hun in zijn naam vergiffenis te vragen voor het kwaad, dat hij hun bij vergissing had aangedaan. En Sancho Panza voegde er bij: "En als uwe vrienden weten willen, wie hen zoo deerlijk toegetakeld heeft, zeg hun dan, dat het Don Quichot van La Mancha, de Ridder van de Droevige Figuur, is geweest."