United States or Western Sahara ? Vote for the TOP Country of the Week !


Montesinos was de hofmeester van het slot, Dulcinea een knappe jonge page geweest, terwijl de verschillende talrijke dienaren des hertogs als toovenaars en duivels hadden moeten optreden. Eenige dagen verliepen, zonder dat met onze beide helden iets bijzonders was voorgevallen.

"Sancho Panza," sprak Don Quichot, toen zij eene poos zwijgend zij aan zij hadden voortgedraafd, "Sancho Panza, de avond valt en het zal donkerder worden, dan wij wenschen, voordat wij Toboso bereiken, dat ik in allen gevalle bezoeken moet. Daar, waar Dulcinea leeft en ademt, wil ik haar zegen afsmeeken, naardien ik overtuigd ben, dat ik daardoor ieder avontuur gelukkig zal te boven komen.

Voordat hij zijn geboortedorp verliet, had hij zijn liefde geschonken aan een boerenmeisje, dat hij den romantischen naam van Dulcinea del Toboso gaf; en toen hij nu bij den Zwarten Berg gekomen was, besloot hij zijne dagen door te brengen in overpeinzingen over de deugden en bekoorlijkheden van deze voortreffelijke jonkvrouw.

Het was Don Quichot echter gedurende zijne ziekte door het hoofd gegaan, wie hij tot hiertoe voor jonkvrouwe Dulcinea had gehouden, zoodat deze voor hem een zuiver phantasiebeeld geworden was. Toen de dolende ridder en zijn wakkere schildknaap het open veld bereikt hadden, snoof en brieschte Rocinante luid en begon ook het grauwtje uit volle keel zijn welluidend Yah in de lucht te brullen.

Ook hem overwon ik in tweegevecht en dwong ik tot de verklaring, dat mijne gebiedster Casildea schooner is, dan de zijne, die Dulcinea heet." Toen onze Don Quichot den boschridder, dien hij in zijn gansche leven nog niet gezien had, aldus hoorde spreken, ontbrandde hij in geweldigen toorn, sprong op en riep: "Gij liegt, snoode en schandelijke ridder!

Don Quichot haalde zijn zakboek uit, ging op zij, bedacht zich lang en schreef toen zijn brief aan Dulcinea van Toboso. Toen hij dien klaar had, keerde hij tot zijn schildknaap terug en zeide, hem het stuk te willen voorlezen, zoodat hij het in zijn hoofd had, ingeval het geschrift onderweg door eenig ongelukkig toeval mocht verloren gaan. Sancho Panza wilde daar echter niets van hooren.

Te Esquivias zal men niet nalaten, zich het huwelijk en het langdurige verblijf van Cervantes ter plaatse te herinneren; iets verder zal men zich de schaduw van den ridder van de droevige figuur voor den geest roepen, die van Sancho Pansa en zelfs die van Dulcinea, wier geboortedorp het in de onmiddellijke nabijheid gelegen Toboso was.

"Toont ons maar eene beeltenis van uwe aangebedene, en al is die ook maar zoo groot als een gerstekorrel, we zullen tevreden zijn en uwe heerlijkheid alle eer bewijzen, zelfs als uit dat konterfeitsel blijkt, dat de edele Dulcinea erg scheel ziet en voor en achter een bochel heeft." "Ellendige, laaghartige schavuit!" riep Don Quichot, ten uiterste verontwaardigd.

Toen zij de straat doorreden, zag Don Quichot twee jongens op een dorschvloer en hoorde den eenen zeggen: "Geef je geen moeite, Periquille; je zult haar je leven lang niet weerzien." Bij het vernemen van deze woorden, zuchtte de ridder, alsof zijn hart breken zou, en zeide tot Sancho: "Hebt gij gehoord, wat die jongen zei? Ik zal Dulcinea mijn leven lang niet weerzien." "Malligheid!

En hier zag ik iets, dat mijn geheele ziel in zoete verrukking bracht, namelijk ik zag mijne doorluchtige gebiedster, de aanminnige jonkvrouwe Dulcinea van Toboso.