United States or Egypt ? Vote for the TOP Country of the Week !


Eene heele poos keken zij verbaasd op de knielende helden neer en wisten niet, wat van Sancho's zotte toespraak te denken, totdat eindelijk de vermeende Dulcinea het woord nam en vrij kribbig en boos riep: "Loopt naar de maan en laat ons 't pad vrij! Wat hebben wij noodig met al die malligheden!"

Een stemmetje heeft ze als een trompet, en ze is van top tot teen een echte, stevige, plompe boerendeern. En ik, ezel, heb me altijd verbeeld, dat uwe hooge en edele gebiederesse Dulcinea van Toboso heel wat bijzonders was, een prinses of een koningin of zoo'n andere voorname hoogheid. Dat valt me dan danig tegen!

Dat erken ik!" riep de spiegelridder, die in zijn hulpeloozen toestand natuurlijk niet zeer op zijn gemak was. "Casildea is niet waard, uwe Dulcinea de schoenriemen los te binden. Laat mij in 's Hemels naam maar opstaan, gestrenge heer!"

Waarschijnlijk wou de man naar den akker gaan en voor dag en dauw zijn arbeid beginnen, en Don Quichot nam de gelegenheid waar, om bij hem naar Dulcinea's woning te vernemen. "Kunt gij mij ook zeggen, goede vriend," riep hij hem toe, "waar ik hier ergens het paleis van de onvergelijkelijke prinses Dulcinea van Toboso vind?" De boer hield zijn span ezels stil en keek verwonderd op.

Ik ben gek, en ik wil gek blijven, totdat gij terug komt met een antwoord op den brief, dien gij voor mij naar jonkvrouw Dulcinea brengen moet; als het antwoord gunstig uitvalt, zal mijn boetedoening eindigen, maar in het tegenovergestelde geval, wensch ik gek te blijven.« »Hemelsche goedheidriep Sancho uit, »waarom stelt gij u zoo aan, Heer Ridder?

En dan moeten die slagen zóó zijn, dat zij wezenlijk pijn, builen en striemen veroorzaken." "Lieve hemeltje, dan zou de heele historie op mijn armen rug neerkomen!" riep Sancho Panza. "Niet drie duizend slagen wil ik mijzelf geven, niet drie honderd, niet eens drie! Wat heeft mijn rug met de betooverde Dulcinea uitstaande? Loop heen!

Intusschen was de spiegelridder weer tot bezinning gekomen; en zoodra Don Quichot dat bemerkte, hield hij hem de punt van zijn zwaard voor het gezicht en sprak: "Gij zijt een kind des doods, zoo gij niet oogenblikkelijk erkent, dat mijne hooge gebiedster Dulcinea van Toboso de uwe, Casildea van Vandalia, in schoonheid ver overtreft." "Dat erken ik!

En toen hij nu aan zijne vingers dat witte kaasdeeg zag en daaraan rook, begreep hij 't gansche geval en maakte zich. ontzettend driftig. "Schandelijke, verraderlijke, laaghartige en arglistige knaap," barstte hij los, "'t is kaas, wat gij daarin gestopt hebt! Kaas, bij het leven en de schoonheid mijner hooge dame Dulcinea van Toboso!"

Grijp dan nu uwe lans, ridder, en beroof mij van mijn leven, gelijk gij mij reeds mijn eer en mijn roem ontnomen hebt." "Dat zij verre van mij," antwoordde de ridder van de zilveren maan. "Leve jonkvrouwe Dulcinea van Toboso, en moge zij ten eeuwigen dage als roem en bloem der schoonheid en volmaaktheid gehuldigd worden.

Ik voor mij wil aannemen, dat ik al uwe dwaze stukken gezien heb, en zal de edele jonkvrouwe Dulcinea daar de ongeloofelijkste dingen van vertellen. Schrijf den brief en laat het overige aan mij over." Don Quichot gaf aan dit verstandig voorstel gehoor. "Gij hebt gelijk, Sancho," zeide hij. "Doch hoe moeten wij 't aanleggen, om den brief klaar te krijgen?"