Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 16 mei 2025
Als de worst gaar is, giet men een glas rhijnwijn in de saus, doet het te zamen op, en garneert den schotel met de appelen op den rand. Metworst. Als het vleesch waarmede de worst is gestopt fijngehakt is, legt men haar in de pan met gesmolten boter en braadt haar langzaam gaar; zij moet slechts eenmaal worden omgekeerd.
Kleine saucijsjes, om terstond te gebruiken, maakt men als volgt: Goed spek, vet en mager door elkaâr, wordt fijngehakt, met zout, foelie en zeer weinig peper gekruid, en dan in dunne darmen gestopt, die men tusschen ieder saucijsje een paar slagen omdraait. Metworst. Op 5 p. varkensvleesch 1 o., 6 1/2 l. fijn zout en 1 1/2 lood gestooten peper.
"Een pater!" herhaalde de wapenknecht met een schuinschen blik op den monnik: "hij is dan waarschijnlijk uit het Karthuizer convent te Arnhem, waar de monniken, zooals men weet, nooit uitgaan dan met een mooi Mariëndaalsch zusje." "Of het een mooi zusje was, is nog de vraag," zeide de hansworst: "want zij was zoo dichtgestopt als een metworst, toen zij ons voorbijstoof.
En daarop begon hij allerhande grappen te maken, en sprong op de takken rond, als een konijn tusschen de kool, zoodat het mij groen en geel voor de oogen werd. Toen, mevrouw, dacht ik: wat is de waarde van een metworst, en wat is de waarde van een menschenleven? en in mijn angst heb ik mij aan uw eigendom vergrepen. Hij hield den stok hierheen, en ik stak er de worst voor hem op.
»Wel," antwoordde hij »dan zou mijne zuster Barbertje misschien alle dagen voor eenen deken een vet hoen hebben mogen braden, in plaats van eene droge metworst voor eenen armen berg-kapelaan!.... Maar de kobolden behoefde ik toch niet te vreezen, zuster! Want ik had altoos mijne paraplu met het heilige kruis bij me."
En de bakker Witt, van de mand met metworst en boterbroodjes hoorende, klopte zich op de maag en zeide, dat Fieken zijn beste peetekindje was, en al behoorde hij ook tot dezulken, die hun voederkist altijd bij zich hebben, zoo veranderden de omstandigheden de zaak, en bij zulk weder moest zelfs de beste bakkersoven van tijd tot tijd nog wat opgestookt worden.
Vanaf den vijfden regel luidt een zeer eigenaardige variant te Groningen: Schippien van drei weken Loat heur zailtien streken. Boven in de hangeltop Doar hangt 'n dikke metworst. Snie wat braid, snie wat snel, Snie joe den moar nijt in 't vel. Snie wat braid, snie wat roem, Snie joe den moar nijt in doem.
Mijn oom Herse had een goed hart; mijn oom Herse had een teergevoelig gemoed; en toen de asch hem niet meer in de oogen zat, en mamsel Westphalen de schrammen in zijn aangezicht met zoeten room had ingesmeerd, zoodat zijn lief rood gelaat er uitzag als een paddestoel, waarmeê de vliegen doodgemaakt worden, zeide hij vriendelijk: "Houd nu met dat schreien maar op; ik help u terecht; gij moet vluchten." "Vluchten!" riep zij en keek heel verbaasd hare figuur van boven tot onderen aan. "Mijnheer Herse; ik vluchten!" En zij dacht daarbij aan de duiven, die zij boven op de duiventil had, en indien hare omstandigheden niet zoo droevig geweest waren, zou zij bijna gelachen hebben. "Ja," zegt mijn oom, "kunt gij bij dezen weg en in dit weder, wel zoo'n mijl of drie vier, in ééns door marcheeren? Want een rijtuig is niet te krijgen, en 't is ook niet heimelijk genoeg." "Mijnheer Herse," zegt Mamsel Westphalen, en het lachen verging haar geheel en al; "zie mijne persoonlijkheid aan; ik ben wat zwaar gebouwd, en het trappenklimmen wordt mij soms al heel moeilijk." "Kunt gij dan rijden?" "Wat zegt gij?" "Ik meen, of gij kunt paardrijden?" Mamsel Westphalen stond nu op en zette de handen in de zijden, zeggende: "Met schande wil ik niet leven. Welk vrouwspersoon rijdt te paard? Ik heb er maar één gekend in mijn leven, en dat was eene freule, maar die was er ook naar." Nu stond de raadsheer Herse op, en liep een paar maal in gedachten, in de keuken, op en neder; eindelijk vroeg hij: "Acht gij u zelve in staat, om u bij dit weder, vier en twintig uren in onzen stads-veengrond in het riet te verstoppen?" "Mijnheer Herse," zegt mamsel Westphalen en zij grijpt weêr naar haar boezelaar en droogt hare oogen af, "zie, 'k ben nu al in de vijftig en 'k heb verleden najaar die zware ziekte gehad..." "Dan gaat dat ook niet," valt de raadsheer Herse haar in de rede, "dan zijn er nog maar twee wegen; een naar boven en een naar beneden. Vluchten moet gij, 't zij op den zolder, of in den kelder." "Mijnheer de raadsheer!" roept Frits Sahlmann uit, en kruipt van achter den keukenhaard te voorschijn, "ik weet het." "Jongen," zegt mijn oom, "zijt gij hier?" "Ja;" zegt Frits, heel benauwd. "Dan is 't met de heele heimelijkheid niets waard: want wat drie weten, weet de heele wereld." "Mijnheer Herse," zegt Frits, "ik zeg waarachtig niks er van! En, mamselletje, ik weet een plekje voor u. Op den rookzolder is de ééne plank los; die kan er afgedaan worden, en als gij u dan een beetje dun maakt, dan kunt gij u daar tusschen dringen, en daarachter is, bij de vliering, een klein hoekje, daar vindt u geen duivel." "Entfaamte lummel!" zegt mamsel Westphalen, en zij vergeet al haren angst en nood; "dan ben jij 't geweest, die altijd de metworst van den rookzolder gestolen hebt en, mijnheer Herse, ik heb altijd de onschuldige ratten verdacht." Mijn oom houdt nu Frits Sahlmann vrij van een duchtig pak slaag en zegt, dat het nu hoog tijd was, en dat zij vluchten moest, en dat d
Nu ging men aan 't pakken; het was spoedig in orde, en toen alles op den wagen lag, kwam vrouw Strüwing nog met een groote mand vol boterbroodjes en metworst aandragen. Fieken zat al op den wagen; de baljuw had den brief gereed, en toen hij dien aan Fieken gegeven had, riep hij Hendrik ter zijde en zeide: "Gij zijt dus de zoon van Jochem Voss, die zoo lang met den molenaar in proces geweest is?"
En indien er misschien een stukje in dezen is, een woord misschien vrijer dan aan huichelaarsters past, die de woorden zwaarder wegen dan de daden en die meer goed trachten te schijnen dan het te zijn, moet men minder mij het recht ontzeggen ze te schrijven dan te verbieden aan heeren en dames te zeggen: gat en pen, stamper en vijzel, saucijs en metworst en al zulke dingen meer.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek