United States or Saint Pierre and Miquelon ? Vote for the TOP Country of the Week !


De anderen zwegen steeds: Hestor, modest, zeide nooit veel; Mordret en Didoneel keken malkander wel wetende aan omdat zij beiden dachten aan een aventuur, dat zij met hen beiden voorbereidden en waarvan ik niets anders melden kan dan dat het niet waardig der Tafel-Ronde was; o, zoo Koning Artur er van hadde geweten...! Galehot glimlachte vol felle nieuwsgierigheid en Gwinebant gedacht zich zijn zaligen droom en was, nu Lancelot zitten bleef, bijna niet meer jaloersch op de wandelingen door het vergier, omdat hij zich heugde eigene droomen en droomzaligheden.... Tot plotseling....

En zij wisten eigenlijk geen van allen waarom... Maar Merlijn, die ook de wroeging zich in zijn menschenhart bewust werd, wist, daar ginds, ver, toe ziende uit het vergier, wèl waarom zij elkander allen aanzagen met een schakeling van blikken, die nog niet geheel begrepen... Het wordt alles zoo als het wordt, dacht Merlijn, om zich te verontschuldigen.

Gawein was, met een forschen kreet, opgestaan; achter de tafel stond Keye, openmonds, handen in de zij en geloofde niet wat hij zag en terwijl de koningin en hare vrouwen toe liepen en het vergier vulden met hare verbaasde kreten, riepen de ridders, allen te zamen, zoo als een koor, dat goed de zangmeester drilde: Een Wonder! Een Wonder! Een Scaec zweeft ten tweeden male aan!

Zijne ridders zijn hem ook allen genegen en Lancelot niet het minst, die telkens met de koninginne in amoureuselijk gedivertier het bloesemend vergier doorwandelt. Ook de altijd jeugdige Guenever zelve, die "fonteyne aller schoonhede", al was zij meer dan tien jaren de amië van Lancelot, heeft haar gemaal wel lief, zij het dan ook als heur grootvâ.

Maar Keye gebaarde of hevige vrees hem beving; hij veinsde te vluchten achter een boomstam, hoe oud hij ook was, vlug hinkende en riep: O, wat felle liebaert! O, wat vreeslijke lioen is los gelaten in dit vreêzaam vergier! Helpt mij, helpt mij, gij alle Heiligen van Paradise! Een naderend gesnor snorkte aan door het blauwe geluchte. Dat is Merlijn!

Zie, de dag is zalig vroô van zonneschijn; de appelbloesems zijn blijde van wondere belofte; menigertier vogelijn kwinkeleert er bijna zoo zuiverlijk als de gulden vogelen, die Merlijn mij zingen doet op de twijgkens van den tooverboom in mijn Vergier der Vreugde en ik wil, dat gij de zoo zoete lente ademt, in steê van hier steeds te beiden aan deze Ronde Tafel, tot Aventuur zich meldt!

Dan mint een wie hem niet en mint en dan mint eene wie haar niet en mint.... En dan mint eene wie ver is, zoo verre en weet niet wie die verre wel mint misschien.... En de vinders, zeide Amadijs; maken er van een lays en een lied en niet meer, neen, niet meer.... Niet meer, lace, dan een lied en een lays, herhaalde weemoedig Ysabele. Beneden was het vergier leêg en verlaten.

En koninginne Guenever nam koninginne Ysabele mede naar haar vergier. De Meie bloeide alomme met bloesems en bladeren menigertiere maar het schoonste van haar hof, wees Guenever, was de Wonderboom, dien Merlijn haar reeds jaren geleden gemaakt had. En Ysabele zag den Boom, dien zij wel kende uit de jeesten der vinders en zij keek er glimlachend en harde nieuwsgierig heen.

Bij mijne trouwe in Paradijs! juichte zacht Ysabele en hare stem klonk lieflijker, meende Gawein, dan Guenevers stem, dan zijner eigene Ysabele stemme geklonken had, dan de gulden vogelkens zongen op den wonderboom in Guenevers vergier. Dus zijt gij, o edele ridder en groote wigant, mijn eigen oom, Gawein? Der Aventuren Vader zijt gij? Mijner zalige moeie gemaal?

Het Zwevende Scaec! Tusschen de boomstammen van het vergier!! En hij wees.... Overal klonken stemmen. Het Scaec! Het Scaec! Overal stormden de burchtbewoners de poorten uit, de trappen af. Aan een boograam, beneden, verscheen Koning Assentijn. De waakhonden en schoothondjes liepen uit en blaften. De paarden hinnikten in de stallen.