Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 15 juni 2025
Door den naam te noemen, zou hij hun de geheele "zaak" overgeleverd en meer gezegd hebben dan zij behoefden te weten. Hij hernam: "Teeken. Hoe heet ge?" "Urbain Fabre," zei de gevangene. Thénardier stak, met de beweging eener kat, zijn hand in zijn zak en haalde er den zakdoek van den heer Leblanc uit. Hij zocht er het merk op en trad dicht bij de kaars. "U. F. Juist. Urbain Fabre.
Thénardier ging, niets ervan begrijpende, en verrukt over die zachte verplettering onder zakken met goud en dien schitterenden bliksem van bankbiljetten boven zijn hoofd. Hij was verbaasd, maar tevens verheugd; en 't zou hem zeer gespeten hebben, een afleider tegen dien bliksem te hebben. Laat ons aanstonds met dezen man eindigen.
Thénardier trok in goede orde terug: "Deze handteekening is tamelijk goed nagemaakt," mompelde hij tusschen zijn tanden. "Welnu, het zij zoo." Toen beproefde hij nog een wanhopige poging. "'t Is goed, mijnheer," zeide hij. "Wijl gij de brenger zijt. Maar men moet mij "alle kleinigheden" betalen. Men is mij nog veel schuldig."
Het was moeielijk te raden waarom. Er was hier niemand dan zij beiden. Jean Valjean dacht, dat misschien andere bandieten in een naburigen hoek verborgen waren en Thénardier liever niet met hen wilde deelen. Thénardier hernam: "Laat ons tot een einde komen. Hoeveel had de doode in zijn zak?" Jean Valjean tastte in zijn zakken.
"Vergeef mij, mijn vader!" dacht hij, en zijn vinger zocht den trekker van zijn pistool. Hij was op 't punt om 't over te halen, toen Thénardier riep: "Doe hem geen leed!" Deze wanhopige poging van den bedreigde had Thénardier, in plaats van hem verwoed te maken, tot kalmte gebracht. In hem waren twee menschen, de wreede en de listige mensch.
De zoo gegronde aanmerking van Thénardier hulde voor Marius in nog dieper duisternis dezen ernstigen, zonderlingen man, wien Courfeyrac den naam van mijnheer Leblanc had gegeven.
Het werd insgelijks ontdekt, dat zij ten minste tweemaal 's maands, en altijd aan hetzelfde adres schreef, en de brieven frankeerde. Men slaagde er in, het adres te bekomen: "Mijnheer, den heer Thénardier, herbergier te Montfermeil." Men hoorde in de kroeg den openbaren schrijver uit, een oud man, die zijn maag niet met rooden wijn kon vullen, zonder zijn zak van geheimen te ledigen.
Een kamer waar men "slaapt" kost een franc; een kamer, waar men "rust" moet twintig francs kosten. "Ja!" zei de vreemdeling, "gij hebt gelijk. Waar is de stal?" "Mijnheer," zei Thénardier met een glimlach, "ik zal mijnheer voorgaan."
't Was, van haar dwergachtige en bespottelijke zijde beschouwd, deze groote algemeene zaak: de beheersching der stof door den geest; want het leelijke heeft soms zijn reden van bestaan, zelfs in de diepten van het eeuwig schoone. Er was in Thénardier iets onbekends; vanhier het volstrekte gezag van dezen man op deze vrouw.
"Madame," zei Cosette bevend, "hier is een heer die komt logeeren." Vrouw Thénardier trok spoedig haar norsch gezicht tot een vriendelijken glimlach, een bij herbergiers zeer gewone verandering van tooneel, en zag begeerig naar den nieuw aangekomene. "Gij, mijnheer?" zeide zij. "Ja, madame," antwoordde de man, de hand aan zijn hoed brengende. De rijke reizigers zijn niet zoo beleefd.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek