Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 15 juni 2025
Zij raakten elkander met haar glimlachende hoofdjes aan; 't was alsof men drie kopjes in een stralenkrans zag. "Kinderen," riep moeder Thénardier, "maken heel gauw kennis met elkander; zou men niet zweren, dat 't drie zusjes waren!"
"Hebt ge slaap?" vroeg Jean Valjean. "Ik ben koud," antwoordde zij. Een oogenblik later hernam zij: "Is zij er nog?" "Wie?" vroeg Jean Valjean. "Madame Thénardier." Jean Valjean was reeds vergeten, welk middel hij aangewend had, om Cosette stil te doen zijn. "O," zeide hij, "zij is weg. Vrees niet meer." Het kind zuchtte, alsof een zware last van haar hart was genomen.
Vrouw Thénardier was juist geleerd genoeg om deze soort van boeken te kunnen lezen. Zij voedde zich er mede. Zij verdronk er het weinigje hersens in, dat zij had.
Toen naderde Jondrette de tafel, boog zich met over de borst gekruiste armen over de kaars, bracht zijn hoekige kin dicht bij het bedaarde gezicht van den heer Leblanc, en naderde hem zoo dicht mogelijk, zonder dat de heer Leblanc achteruit week, en in deze houding van een wild dier dat zijn prooi bespringt, riep hij: "Ik heet niet Fabantou, ik heet niet Jondrette, ik heet Thénardier! ik ben de herbergier van Montfermeil! hoort ge wel?
En den beitel van de wond nemende, wierp hij hem uit het open geblevene venster; het vreeselijk gloeiend werktuig verdween in den nacht, om op een afstand in de sneeuw uit te dooven. De gevangene hernam: "Doet met mij wat ge wilt." Hij was weerloos. "Vat hem!" zei Thénardier.
't Was even na drie uren in den morgen dat Thénardier op den top van dien muur was gekomen. Hoe hij er op was gekomen, heeft men nooit kunnen verklaren of begrijpen. De bliksemstralen hadden hem tegelijk moeten belemmeren en helpen.
Marius liet zijn blik rondweiden, het laatste werktuiglijk middel der wanhoop. Eensklaps ontroerde hij. Onder zijn voeten op de tafel lag een papier, dat door de maan helder verlicht en hem als aangewezen werd. Op dat blad las hij dezen regel, dien zelfden ochtend door de oudste dochter van Thénardier met groote letters geschreven: de dienders komen.
Zonder gemaaktheid stond Thénardier op, naderde den schoorsteen, nam het scherm weg, dat hij tegen het naaste bed zette, en vertoonde alzoo het komfoor met gloeiende kolen, waarin de gevangene duidelijk den wit gegloeiden beitel kon zien, die met kleine roode vuursterretjes gespikkeld was. Toen zette hij zich weder voor den heer Leblanc. "Ik herhaal," zeide hij, "wij kunnen elkander verstaan.
Op dit woord "bandiet", sprong vrouw Thénardier uit het bed, greep Thénardier zijn stoel, als wilde hij dien in zijn hand vermorzelen. "Verroer u niet!" riep hij zijn vrouw toe, en tot den heer Leblanc zeide hij: "Een bandiet! ja, ik weet dat gij, rijke lieden, ons zoo noemt! Ja, 't is waar, ik ben bankroet gegaan, ik verberg mij, ik heb geen brood, geen geld, ik ben een bandiet!
De heer Leblanc sprak geen woord. Thénardier ging voort: "Ge ziet dat ik terdeeg water in mijn wijn doe. Ik ken den staat van uw fortuin niet; maar ik weet, dat ge niet aan 't geld gehecht zijt, en een weldadig mensch als gij, kan wel tweemaal honderd duizend francs aan een huisvader geven, die niet gelukkig is.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek