United States or Lesotho ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ja, zijn zegen kon hij hen niet onthouden. Dien had hij aan Gösta Berling verspeeld. Maar in zijn huis zou ze geen voet meer zetten, d

Het was alsof ze er bang voor waren, dat de een of ander, die niet meer geloofde aan de macht van het geweten, aan het gedrag van de jonge vrouw een boosaardige verklaring zou geven. Men was zoo bang, dat iemand zeggen zou: "Nu kan je wel zien, dat zij haar liefde voor Gösta niet heeft kunnen overwinnen. Nu is ze met hem getrouwd, onder een voorwendsel, dat zoo mooi lijkt."

Toen hij nu zag, dat Gösta en Marianne eene andere houding hadden aangenomen, meende hij, dat dit bij het tableau hoorde en trok het gordijn weer op. De jonge menschen op 't balkon bemerkten er niets van, eer de storm van applaus weer losbarstte in de zaal.

"'t Is allemaal onzin," zegt Gösta Berling. "Kavaliers, laat je toch niet door hem voor den gek houden. Wat zijn wij tegenover de Majoorske! Laat het met onze zielen gaan zooals 't moet; maar met mijn toestemming zullen we ons niet aanstellen als ondankbare vlegels, als schurken en verraders. Ik heb te lang het brood van de Majoorske gegeten om haar nu af vallen."

Met een sprong stond Mevrouw Gustava op den grond. Ze liet Gösta staan zonder een woord te zeggen en vloog weg naar haar man. De menschen in de zaal zagen haar naar hem toe loopen en hem haastig iets in 't oor fluisteren. Zij zagen, dat zijn gezicht nog rooder werd en dat zijn hand, die hij aan de kraan van 't vat hield, die onwillekeurig omdraaide, zoodat de brandewijn over den vloer stroomde.

En Gösta dacht er aan, dat ook die man, die nu zoo zachtmoedig en zorgeloos was, in lijden gedompeld geweest was, dat ook hij de vrouw, die hij liefhad, verloren had. En nu zat hij daar, stralend van vreugde, bij zijn houten tafel. Meer was dus niet noodig om een mensch blij te maken. Hij voelde zich beschaamd. "Gösta," zei hij tot zichzelf, "kun je niet meer lijden en verdragen?

Gösta's oogen bleven de schoone Marianne aanzien; zij smeekten en dreigden. Eindelijk hield het applaudisseeren op. 't Gordijn bleef neer. Niemand kon hen zien. Toen boog de schoone Marianne zich neer en kuste Gösta Berling. Zij wist niet waarom; zij kon niet anders. Hij legde den arm om haar hals en hield haar vast. Zij kuste hem nog eens, en nog eens.

Hij kon niet zien waar ze was. "Blijf, waar je ben Gösta," zei Marianne, "'t kan gevaarlijk zijn dicht bij me te komen." Maar Gösta was de trap op komen stormen, bevend van ontroering en verlangen. Wat kon hem de besmetting schelen! Hij wilde de zaligheid genieten haar weer te zien. Want zij was schoon, zijn geliefde. Niemand had zulk zacht haar, zulk een hoog rein voorhoofd.

Ze zijn allebei even hard en koppig. En ik zit er tusschen in en op mij komt alles neer!" "Weet u, dat Marianne met mij trouwen wil, tante?" "Och Gösta, dat doet ze toch niet! Dat zegt ze maar om haar vader te plagen. Ze is veel te verwend om met een arm man te trouwen, en veel te trotsch ook. Ga nu gauw naar huis en zeg haar, dat haar erfdeel weg is als ze niet dadelijk komt.

Zij kregen den kriebel in armen en beenen; zij konden niet blijven zitten. Zoo dansten zij, en toen Gösta een Bellmans liedje begon, vielen zij in, en de vrouw van den proost, oud en dik als ze was, nam haar japon op, sprong en draaide rond, precies alsof ze een meisje van twintig jaar was met fijne beentjes. En ze zong zoo valsch en zoo heesch.