United States or Christmas Island ? Vote for the TOP Country of the Week !


En met lantarens en fakkels laat zij de voertuigen uitzoeken, die aan de tegenwoordige kavaliers van Ekeby behooren: 't oude kariool van Beerencreutz en de met wapens versierde slee van

De groote stoomhamer begon zijn dreunend lied. "Hoor," zei Gösta Berling, "zóó klinkt de naam van Margaretha Celsing. Dat zijn niet de dwaasheden van dronken kavaliers. Dat is het zegelied van den arbeid, dat aangeheven wordt ter eere van een trouwe arbeidster.

De eer en 't aanzien van 't oude landgoed zou niet langer overgelaten worden aan slordige kavaliers, om door hen verzorgd te worden zooals de wind de asch, de wolf de kudden verzorgt. En in dezen nacht, die de vroolijke heeren verdanst, en verdronken hebben, tot ze doodmoe op hun bedden in slaap gevallen zijn, in dezen nacht nog moeten zij weg. Zij heeft hen laten feestvieren.

Het zijn de geesten van de bergen, die het erts gebroken hebben, de geesten van het woud, die boomen geveld en de kolen gebrand hebben, de geesten van het veld, die het koren lieten groeien; zij zijn vrij, zij gebruiken hun kracht om te verwoesten. Dood over Ekeby, dood over de kavaliers! Hier vloeit de brandewijn in stroomen. Hier ligt het goud in de kelder-gewelven opgestapeld.

"Je wilt niet antwoorden, dat merk ik wel. Dan is 't wel waar wat Sintram zei." En Gösta gaat naar de kavaliers terug, en steekt geen vinger uit om de Majoorske te helpen. Och! had de Majoorske de kavaliers toch maar niet aan een aparte tafel in den hoek gezet! Nu zijn de gedachten van den vorigen nacht in hun hersens ontwaakt.

Aan de groote tafel geniet men het leven; dáár stralen de mooie oogen van Marianne Sinclaire, daar klinkt de vroolijke lach van gravin Dohna. Maar bij de kavaliers is het stil. Was het toch niet billijk, dat zij, die aan den Booze verkocht zijn, ter wille van de Majoorske, met de andere gasten aan één tafel zaten? Wat is dat toch voor een schandaal, die tafel daar bij de kachel!

Zij zonken neer in den afgrond der tijden die vorstelijke uren, bezield door vonkelenden wijn, door de fijnste gerechten, door de heerlijkste muziek, door de geestigste comedies en de schoonste tableaux-vivants. Ze zonken neer, duizelend door de sierlijkste dansen. Waar vond men zulke gladde dansvloeren, zulke ridderlijke kavaliers, zulke schoone vrouwen? Ja, gij vrouwen uit vroeger dagen.

Zij zit daar in glans en heerlijkheid; de korte bonten pels, het gestreepte wollen kleed en de kleine pijp zijn verdwenen. Zijde ruischt om haar heen, gouden armbanden hangen zwaar om haar armen, en paarlen liggen koel op haar witten hals. Waar zijn de kavaliers?

"In dit vervloekte jaar komt alles op ons, boeren, neer. God's hand drukt zwaar op ons. De winter zal hongersnood brengen. Wie is het dien Gods straf zoekt? Niet den predikant van Broby. Zijn gebeden rijzen nog op tot God. Wie kan het anders zijn dan deze kavaliers. Laat ons naar Ekeby gaan!" "Zij hebben de hoeve bedorven. Zij hebben de Majoorske op den weg laten zwerven als bedelares.

En plotseling was het, alsof het huis vol stemmen was, die allen antwoordden. Het was den ouden heeren te moede alsof ze midden in een gonzenden, stekenden bijenzwerm zaten. Want op al die vragen kwamen antwoorden, die staken en brandden. De kavaliers hebben hun weldoenster verdreven. De kavaliers, aan wie zij een tehuis gegeven had, hebben haar laten rondzwerven.