United States or Cameroon ? Vote for the TOP Country of the Week !


Nu en dan schijnt een schraal, waterig zonnetje een oogenblik tegen de gevels der oude burgermanshuizen van de straat der achterbuurt, waar Walten woont, maar ’t is geen zonneschijn die, weldadig verwarmend, doordringt in de vertrekken, ’t is alleen een teringachtig schijntje, een flauwe glans, die even spoedig verdwijnt als komt.

Ha! ha! ha! Hij wil niet lachen.” Een wilde woeste uitdrukking komt op haar gelaat, als zij den souffleur heen en weer schudt en hem nogmaals toebijt: „Lach!” „Lach! In Godsnaam, lach dan toch!” fluistert Walten. Pietersen vertrekt zijn tandeloozen mond tot een mislukte grijns; en als Annette ziet, dat hij lacht, laat zij hem los en pakt haars vaders arm. „Jij ook! Lachen zul je, ha! ha! ha!”

Achter de coulissen staande, ziet Walten met kloppend hart naar de spelers, die in de eerste twee tooneelen optreden, en als het derde tooneel komt, waarin hij zijn eerste opkomst heeft, kost het hem moeite een lichte siddering te onderdrukken.

Voorzichtig laat Walten haar hand uit de zijne glijden, legt behoedzaam den purperen mantel over haar heen, maakt dan een der cretonnen draperieën los, zoodat ’t gordijn de slapende vrouw halverwege aan zijn blikken onttrekt en mompelt in zichzelf: „Goddank! nu heeft ze weer een dag of wat rust.” „Heeft die bui dezen keer lang geduurd?” vraagt de souffleur opstaande. „Van gisterennacht tot nu.”

Geef maar hier Hostein, dan zal ik ’t zoolang in mijn brandkast sluiten, Walten komt morgen toch met me afrekenen; ik denk zoo tegen den middag, dan kom jelui misschien ook wel even hier om hem den krans en ’t couvert te geven, ?

Walten ziet hem even schouderophalend aan en vervolgt dan: „Toen werd ze in eens Ines de Castro en later Donna Sol.

Heel goed, Walten, dat doen we dan zoo.

Medelijdend schenkt de natuur slaap en verademing aan de arme vrouw, die allengs rustig wordt en eindelijk met een kalmen lachenden trek om den mond stil blijft liggen. „Dat’s me een baantje geweest,” zegt Pietersen, die met zijn mouw langs zijn voorhoofd strijkt. „Heb je niet een druppeltje van een of ander in huis, Walten?” „’k Heb niets; je weet wel, drank gebruik ik niet.”

Walten zit op een stoel, naast ’t bed en omsluit met zijn rechterhand Annettes linkerpols; met zijn andere hand strijkt hij zacht liefkoozend, als bedarend over de witte doorschijnende vingers, die zich nu en dan zenuwachtig bewegen op de roode deken. Het is alsof een magnetische stroom van den ouden man uitgaat en kalmeerend werkt op zijn dochter.

Walten zag er slecht, ellendig slecht en vervallen uit, al had ook Hostein met mevrouw Groote er voor gezorgd, dat hij ten minste een fatsoenlijk pak kleeren had gekregen, waarin hij zich bij zijn bezoeken aan de kunstvrienden en tooneelliefhebbers kon vertoonen. ’t Was werkelijk alsof de man van dag tot dag lichamelijk verzwakte en verviel; de vermoeienis van ’t loopen bracht er misschien ook nog toe bij, dat zijn uiterlijk, hoe fatsoenlijk ’t ook scheen, toch volkomen geschikt was om medelijden op te wekken.