Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 27 oktober 2025
Hij vreest de doode, omdat ze thans bedeeld is met de machten van het onbekende, en hij raadt den vreeselijken toets van dat koude hoofd, zooals hij soms in hollen nacht de spoken voelt, die uit de duisternis een lichaam krijgen. Zijne vingeren leggen tot een losse kroon de rozen om het koude hoofd. Dan, lang, strak, staart hij op het koude aangezicht.
Een eender licht bescheen het ingevallen gelaat, teekende een schaduw op de slapen, onder de wangen, in de verdiepte oogholten, en scherpte, met een raken toets, den puntigen neus. Een eendere vroomheid had op de borst, over een ivoren kruis, de magere mat-bleeke handen gevouwen ....
Nog andere kenmerkende verschillen heeft men gemeend te vinden, doch telkens bleken zij den toets van het onderzoek niet te kunnen doorstaan, zoodat men dan ook op dit oogenblik geen enkel belangrijk punt van verschil tusschen de hersenen van mannen en vrouwen kan aannemen en zeer zeker in geen enkel opzicht uit de verkregen resultaten een besluit ten nadeele van het intellect der vrouw mag trekken.
Ze voelde in eene huivering, terwijl ze 't zei, de grootschheid van de koude stilte ginder boven, de ontzaglijke duizeling van die besneeuwde eeuwigheid. En de adem van hare wilde begeerte klopte daarin, gelijk sporen op het harde ijs. Sörge had in zijne volle hand plots het aapje vastgeklemd, en de hevigheid van dien schielijken, woesten toets schokte door gansch zijn lichaam.
Eene exquize intimiteit dreef door het vertrek; ze had in hare lange fijne vrouwen vingeren dat bizondere van getoover, die teedere kunst van aan te raken, waardoor alles, waarover ze ook maar even gleden, een aanzien kreeg van haarzelve; iets onzegbaars van tint en plaats en verlichting, dat de dingen vóór den toets dier vingers niet hadden.
Langzaam en statig galmden de klanken aan. Klaar en helder tikte elke toets zijn deun, die uit de diepte en van de hoogte samenrolden tot een plechtig akkoord. Het scheen iets als een loflied, als een kerkgezang, als de verheerlijking van iets edels en groots, van iets bovennatuurlijks, iets als een hymne aan de eeuwige kuischheid en eenzaamheid. Mathilde zat kalm en stil.
Toch, die nu meenen zou, dat de pochende recensent te diep in het glaasje der ijdelheid heeft gekeken, dan dat hij nog helder genoeg zou zijn, om de fouten te zien, die hij niet heeft voorspeld, kwame bedrogen uit. Hij meent althans nog genoegzaam onbeneveld te zijn, om te mogen beweren, dat ook uit dit werk weer blijkt, hoe het inbrengen van een zwak pathologisch element in eene overigens niet pathologisch getinte romanfiguur zelden een voordeel is. Althans ook hier vermindert ongetwijfeld de hereditaire dispositie tot zelfmoord in Helene het algemeen menschelijke in haar, leidt des lezers aandacht een weinig af van haar innigste wezenheid-zelf en maakt zijn zien van haar als een ziel, die absoluut door de lièfde beheerscht wordt, een weinig troebel en onzeker want nu is niet alleen de liefde Heiene's noodlot gebleken maar die neiging tot zelfmoord heeft haar bestemming mee gedetermineerd; men denke er zich eens in, hoe in dat wellicht innigste boek-van-liefde dat onze literatuur bezit, Geertje, de imposante verschijning der liefde ontzaglijk verzwakt zou zijn geworden, indien ook daar een dergelijk element ware ingeslopen! ; en ten leste, daar de figuur van Helene en ik spreek ook nu niet van de beelding maar van den gebeelden mensch althans [p.71] in mijn geheugen immer als a thing of beauty zal staan, wordt mijn joy for ever daaraan door dat pathologische aanmerkelijk geschaad, want niet kan de schoonheid van de beelding eens menschen daardoor lijden maar wel en maar al te zeer de schoonheid van dien mensch-zelf. Want indien, zooals Helene Servaes, die mensch a thing of beauty ìs en als wèlk een aandoenlijk schoon, spiritueel figuurtje zie ik haar niet! dan is dat pathologische de barst daarin, de verminking daarvan.... En voorts meent de recensent niet minder duidelijk te zien, dat door de sterke concentratie van des kunstenaars aandacht op de lichtende hoofdfiguur, hij niet gemerkt heeft, dat zijn helper, de geroutineerde-schrijver, zich nu en dan al te veel met de andere figuren bemoeide. Er is daardoor in de beelding dezer laatste hier en daar iets cliché-achtigs gekomen. De vakman Robbers schrijft tè gemakkelijk, diens stijl is té gul-joviaal en ontaardt soms in diezelfde routine-gulheid en jovialiteit, die men bijv. ook vaak in het optreden van populaire volksleiders kan aantreffen. En mede hieraan is het ook te wijten, dat soms de dialoog te weinig individueel-genuanceerd, naar den aard der sprekende persoon, is Luuk is menigmaal heelemaal Croes-achtig de lezer herinnert zich die prachtige vaderfiguur in De Roman van een Gezin? en ook zijn vrienden hebben soms dat zelfde bruyante, haha'ërige en handtastelijk lawaaiende als deze. Máár dat minder goede blijft nooit lang. Zooals, dunkt mij, een meester-schilder, die zich plotseling herinnert, dat daar in den anderen hoek van zijn atelier, zijn leerling misschien iets god-weet-hoe staat te bederven, haastig naar deze toeloopt en met een enkelen toets een fout verbetert en iets kunst-lévends in het werk brengt, zóó springt dan gauw de kunstenaar Robbers den vakman terzijde, duwt dien even weg, en ... kijk nou ereis ... hoe aardig en mooi in eenen ... door dat ènkele kleine trekje.... We genieten weer ... Dit alles nader te argumenteeren valt natuurlijk buiten het bestek dezer critiek en trouwens hoe weinig belang heeft het, vergeleken bij het heuglijke feit, dat de schrijver van dit boek er het schoonste en meest eigenlijke van zijn kunstenaarsschap, zooals dat uit zijn jeugdwerken bleek, nu op verder [p.72] gevorderden leeftijd, versterkt en verinnigd in mocht uiten. En ik zou hier dan ook gevoeglijk kunnen eindigen, zoo het schrijven over Robbers' herontwaakte mystieke neigingen en over De Vreemde Plant mij niet een mijner literaire ergernissen te hevig had doen voelen, dan dat ik haar niet luchten zou. Dat die prachtige ook door van Deyssel zoozeer geprezen novelle maar in den, naar ik meen vrijwel vergeten, bundel van Phocius blijft opgeborgen, ik vind het zonde en jammer. Want de twee andere verhalen daarin,... vooral Een Kalverliefde.... Het geval doet mij altijd denken aan dat ongelukkige meisje, dat niet gescheiden werd van het lijk van het met haar saamgegroeide zusje en daardoor zelf sterven moest. Waarom ook hier niet resoluut het chirurgisch mes genomen en het levende, mooie kind van 'r dooie familie bevrijd?... "Ho, ho, d
Wie sprak daarenboven van zich over te geven? Wie vergde van haar, dat zij iets voor hem doen zou? Dit was onzin. Hij vroeg niets en rekende op niets: daarom klopte zijn hart dan ook nu volkomen rustig en werd hij door geene inwendige stem van iets ergers dan vrijpostigheid beschuldigd. Zijne kalmte zou intusschen weldra ter toets gebragt worden.
Ze taakte dan den warmen toets van zijn lijf en ging moe hangen aan zijnen arm. Het docht haar dat de voorbijgaande menschen haar aankeken. Het docht haar dat elkendeen beloerde hare overgroote aandoening en dat haar herte openlag, bloot vóor elkendeen's oogen. Ze dacht verder aan niets meer dat achterzijds volbracht was in 't verleden, en alles werd een helle nieuwigheid.
Maar de stilte die het gemakkelijkste verkregen wordt is toch die in de natuur. Nu gaan de meesten echter niet naar buiten om daar alleen te zwijgen, of om er te zwijgen met een vriend deze grootste en fijnste toets van echte vriendschap.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek