United States or Central African Republic ? Vote for the TOP Country of the Week !


Zie, myn Heer Edeling, ik ben geen knorrepot, die altyd legt te gnokken, en te gnutteren op Jongelui; ô ho! het zat over een zestig, zeventig jaar, ook al zo breet niet: maar dit is evenwel hemelsch vast, dat onze jonge Heren het drok genoeg maken, en dat Ouders of Voogden van geluk mogen spreken, als zy een aartige lieve meid, die hun aangaat, in goede handen zien.

De ridder liet op dit gezegde de brief uit zijn handen vallen, en zijn gelaat kreeg een heldere uitdrukking van opgetogenheid en blijdschap. "O edele Machteld," riep hij, "gewaardigt gij uw dienaar Adolf met zulke zoete woorden te belonen? Ho, ik smaak reeds het geluk dat mij wacht. Neen mijn vreugd is niet over: de inhoud van de brief kende ik, maar daarin was het niet dat ik mij verblijdde.

"Waarom weent gij nu?" "Ik weet het niet," was het antwoord, "omdat gij zoo goed voor mij zijt." "Kom, kom, het is maar spel," riep Bavo. "Hadde ik geweten, dat het beeldeken u moest bedroeven, ik hadde het aan stukken gescheurd." "Ho, aan stukken scheuren!" gilde Lieveken met schrik. "Doe dit niet! Geef het mij, als 't u belieft!" "Wel, het is voor u, Lieveken, dat ik het heb gemaakt."

Ten dienste, zeide ik? dart'len met deez' nymf, Met deez' godin, Semiramis, sirene, Die Rome's Saturninus zal betoov'ren, Hem en zijn rijk tot schipbreuk drijven zal. Ho! welk een storm is dit? DEMETRIUS. Chiron, gij zijt te jong, uw geest te stomp, Te plomp, dan dat gij daar u in kunt dringen, Waar ik wellicht reeds gunst en liefde vond.

Maar zij luisterden niet en trokken hem naar de ladder, niettegenstaande zijn heftigen wederstand. Toen huilde hij zoo schromelijk, dat Lamme zeide tot Uilenspiegel, die bij hem in de keuken was om hem op te passen: Mijn vriend! mijn vriend! zij hebben in den stal een verken gestolen en daar zijn ze bezig met het te kelen. Ho! de dieven! kon ik maar op!

Maar dat hoepla kwam te vroeg, want hoeveel moeite de schoenmaker ook deed, Bob was te zwaar om maar zoo luchtig in het water geworpen te kunnen worden. »Ho, dat gaat niet, ik zal je moeten kantelen, Bob! Houd je goed vast, hoor, mijn jongen, anders doe ik je pijn en dat zou me spijten! Ha-ha-ha, hoe bespottelijk dom van je, om in dit ding te kruipen! Dat vergeet ik mijn leven lang niet

"Maar Meester Breydel," riep hij, "wat doet gij? Om Gods wil, houd op! Gij neemt een eerloze wraak." "Laat mij doen," antwoordde Breydel, "gij weet niet dat dit die soldeniers zijn, welke mij in het aangezicht geslagen hebben. Maar wat hoor ik? Luister! Hoort gij ginds, in de puinen van Nieuwenhove, geen klank, als de klacht ener vrouw? Ho welk gedacht!

Dit gebed, die biecht tot God, duurde lang; dan eindelijk stond zij op met niet min hartpijn, doch met een weinig meer kalmte, en riep met luider stemme den knecht, die onmiddellijk verscheen. "Pieter," vroeg zij, "hoe gaat het met Eugène, met Virginia, met Clotilde? Ho! spreek, mijn vriend, verberg mij de waarheid niet...." De knecht borst in tranen los; doch antwoordde niet op hare vraag.

"Maar dat is niet veel beter dan stelen," zeide ik: "op deze wijze van eens anders onnoozelheid partij te trekken." "Hei ho! daar komen zij! daar komen zij!" riepen eenige stemmen. Alles stoof op en keek den weg op; hoewel er nog niets te zien was, dan een stofwolk, die aan deze zijde van het tolhek opsteeg.

"Ho!" het paard staat stil, geduldig, met den kop diep gebogen, alleen schudt het nu en dan met de ooren als een bijzonder dikke regendroppel er in valt en zijn staart is een hevel geworden. De eigenaar van het huis, waarvoor de kar stilstaat, komt naar buiten, bromt, pruttelt en haalt eindelijk de schouders op.