Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 23 oktober 2025


Saturninus, Tamora, Demetrius, Chiron, Edellieden en Anderen komen op, Saturninus met de pijlen in de hand, door Titus afgeschoten. SATURNINUS. Hoe vindt gij zulk een krenking? wie zag ooit In Rome een keizer zoo met overmoed En trots bejegend en om onpartijdig Rechtoef'nen op zoo grove wijs gehoond?

EERSTE GOTH. Gij dapp're spruit des grooten Andronicus, Wiens naam, eens onze schrik, nu troost ons is, Wiens groote diensten en roemruchte daden 't Ondankbaar Rome thans met hoon vergeldt, Vertrouw op ons; wij volgen waar ge ons leidt, Als angelbijën, die op 't heetst des zomers De koningin naar bloemenbeemden voert; En wreek u op de vloekb're Tamora.

Om 't leven heb ik niet zoo lang gesmeekt, Ik arme stierf, toen Bassianus viel. TAMORA. En waarom smeekt gij dan? dwaas schepsel, laat mij. LAVINIA. Ik smeek een onverwijlden dood, en ook Nog iets, dat schaamte mij belet te noemen.

Is dit Een kunstgreep om mijn deur mij te doen oop'nen, Opdat mijn wraakbesluiten zoo vervliegen, En al mijn peinzen zonder werking blijv'? Gij dwaalt, want wat ik voorgenomen heb, Zie hier, ik schreef het neer met bloedig schrift; En wat ik schreef, zal worden uitgevoerd. TAMORA. Titus, om u te spreken kwam ik hier.

Aan Tamora, de felle tijgerin, Wordt uitvaart, noch gevolg in rouwgewaad, Noch klokgebrom gegund; werpt haar in 't veld Aan 't wild gedierte en 't roofgevogelt' voor. Beestachtig was haar leven, zonder deernis; Zij vinde na den dood bij niemand deernis.

Wreekt dit, is u uw moeders leven lief, Of ik erken niet langer u als zoons. DEMETRIUS. Dat ik uw zoon ben, moge dit getuigen. CHIRON. Ook dit is raak en tuige voor mijn kracht. LAVINIA. O kom, Semiramis, Of neen, barbaarsche Tamora, kom gij, Geen naam dan de uwe past bij uw natuur. TAMORA. Geef mij uw dolk, en gij zult zien, mijn knapen, Uw moeders hand wreekt uwer moeder smaad.

Lavinia, schoon gij smaad'lijk mij verliet, Ik vond een bruid, en zwoer bij dood en graf, Niet dan gehuwd te keeren van den priester. Komt; zoo ons hof twee bruidjes kan onthalen, Zijt gij mijn gast, Lavinia, met uw vrienden. Een dag zij 't van verzoening, Tamora. TITUS. En morgen, zoo 't uw majesteit behaagt Den panther en het hert met mij te jagen, Begroeten wij met hoorn en hond uw hoogheid.

"Zoo wij hem niet geschikt ontmoeten kunnen, Wij meenen Bassianus, beste jager, Doe gij 't voor ons en delf hem dan zijn graf; Gij weet thans wat wij wenschen. Zoek uw loon: 't Ligt onder netels aan den voet des vlierbooms, Die de' ingang overschaduwt van den kuil, Door ons tot Bassianus' graf bestemd. Doe dit en maak ons eeuwig tot uw vrienden." O Tamora! werd ooit zoo iets gehoord?

TAMORA. Zij zijn mijn dienaars, volgen mij alom. TITUS. Uw dienaars? zij? en hoe is dan hun naam? TAMORA. Zij heeten Vrouwenkracht en Moord, want weet: Zij nemen wraak op zondaars van dien aard. TITUS. Ach, ik dacht hen de zoons der keizerin, En u hun moeder; doch wij aardsche wezens Zien met armzaal'ge, dwaas bedriegende oogen.

TAMORA. Wat! zijn zij daar, in dezen kuil? O wonder! Hoe ras wordt toch een moord aan 't licht gebracht! TITUS. Mijn keizer, op mijn zwakke knieën smeek ik, Met tranen, die ik moeilijk stort, de gunst, Dat deze schuld van mijn vervloekte zoons, Vervloekt, indien hun schuld bewezen wordt, SATURNINUS. Bewezen wordt? gij ziet, zij is klaarblijk'lijk; Wie vond den brief? waart gij het, Tamora?

Woord Van De Dag

bedrijfsjaar

Anderen Op Zoek