Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 23 juni 2025


TITUS. Ik ben niet dol; ik ken u al te goed; Dit tuig' deze arme stomp, dit roode schrift, De voren hier, die leed en zorg mij groeven, Dit tuig' de moede dag, de lange nacht, En al mijn jammer, dat ik goed u ken Als Tamora, de trotsche keizerin. Is 't om mijn and're hand, dat gij hier komt? TAMORA. Neen, weet, bedroefde, Tamora ben 'k niet; Zij is uw vijandin, ik uw vriendin.

Wel, goede vriend, verlangt gij iets van ons? BOER. Ja, dat doe ik, zoo uwe edelheid keizerlijk is. TAMORA. Ik ben de keizerin, daar zit de keizer. BOER. Hij is het. God en Sint Steven mogen u een goeden avond geven. Ik heb u hier een brief en een koppel duiven gebracht. SATURNINUS. Gaat, neemt hem, hangt hem op, dit zij zijn loon. BOER. Hoeveel geld krijg ik wel?

Gij vlek en vijandin van ons geslacht! Moge u 't verderf CHIRON. Thans stop ik u den mond. Neem gij haar man; In dien kuil zeide ons Aaron hem te bergen. TAMORA. Vaartwel, mijn zoons; weest zeker, dat zij zwijgt. Geen echte vroolijkheid verheugt mijn hart, Eer al die Andronici zijn verdelgd. Thans, lieve Moor, kan ik tot u mij wenden, En laat mijn zoons die deerne lustig schenden.

O hoed mij voor hun lust, die meer dan dood Mij dreigt, en werp mij in een vuilen poel, Waar nimmer menschenoog mijn lijk aanschouwe; Doe dit en wees een zachte moordnares. TAMORA. Dan roofde ik aan mijn lieve zoons hun loon; Neen, dat zij vrij hun lusten met u boeten. DEMETRIUS. Kom, weg! gij hieldt ons veel te lang hier op. LAVINIA. Geen hart? geen vrouwlijkheid? Beestachtig wezen!

TAMORA. Wij zijn, goede Andronicus, u recht dankbaar. TITUS. Dit waart gij wis, vorstin, zaagt ge in mijn hart. Mijn heer en keizer, zeg mij eens uw oordeel: Was 't wèl gedaan, dat eens Virginius heftig Met eigen rechterhand zijn dochter doodde, Wijl zij verkracht, onteerd was en bezoedeld? SATURNINUS. Ja, Andronicus. TITUS. En uw reed'nen, heer?

SATURNINUS. Æmilius, breng die boodschap waardig over; Dringt hij ter veiligheid op gijz'laars aan, Dan zegg' hijzelf, welk onderpand hij wenscht. ÆMILIUS. Ik zal met alle zorg uw last volbrengen. TAMORA. Nu spoed ik mij naar de' ouden Andronicus, En tracht met al mijn kunst hem zoo te stemmen, Dat hij van 't Gothenleger Lucius scheide.

TITUS. Neen, neen, geen woord! hoe kan ik sierlijk spreken, Nu ik een hand voor mijn gebaren mis? Gij zijt te zeer in 't voordeel, dus niets meer. TAMORA. Zoo gij mij kendet, zoudt gij met mij spreken.

TAMORA. Hij doet het wel, als Tamora 't hem smeekt; Zijn oud oor kan ik vleiend zoo met gulden Beloften vullen, dat, ware ook zijn hart Schier onbestormbaar en zijn oor stokdoof, Mijn tong zijn oor en hart zou overmeest'ren. Ga gij vooruit en wees onze afgezant; Zeg, dat de keizer met den dapp'ren Lucius Een onderhoud verlangt, en wensch als plaats Het huis zijns vaders, de' ouden Andronicus.

TAMORA. Loop, knaap; gij moet gehangen worden. BOER. Gehangen! Bij onze lieve Vrouw, dan heb ik een hals mooi aan zijn end gebracht! SATURNINUS. 't Is schand'lijk, onverdraag'lijk, al die hoon! Zou ik die monsterschurkerij verdragen? Ik weet, aan wien ik dit te danken heb. Onduldbaar is 't!

SATURNINUS. Ja, maar de burgers achten Lucius hoog, En vallen mij wis af, om hèm te helpen. TAMORA. Wees keizer, heer, in denken als in naam. Taant ooit de zon, wijl muggen in haar dansen?

Woord Van De Dag

zelenika

Anderen Op Zoek