United States or Central African Republic ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dit leed is grooter dan te dragen is. Meêschreien met die schreien brengt wel troost, Maar leed, door hoon verscherpt, is dubb'le dood. LUCIUS. Ach, dat deze aanblik zoo diepgrievend is, En toch 't gehate leven niet ontvliedt! Dat nu de dood het leven leven nog Laat heeten, schoon het niets dan aad'men is.

AARON. 'k Wilde, als er duivels zijn, een duivel wezen, En leven, branden in 't onbluschlijk vuur, Had ik slechts uw gezelschap in de hel Om u te mart'len met mijn bitt're tong. LUCIUS. Stopt hem den mond en laat hem niet meer spreken. GOTH. Daar is een afgezant uit Rome, heer; Hij wenscht bij u te worden toegelaten. LUCIUS. Hij trede voor ons. Welkom, Æmilius, wat is 't nieuws uit Rome?

LUCIUS. Beproefde krijgers en getrouwe vrienden, Van 't groote Rome ontving ik brieven, die Mij melden, hoe zij daar hun keizer haten En vol verlangen zijn om ons te zien. Weest daarom, heeren, als uw titels 't zeggen, Grootmachtig, en geen krenking verder duldend; En heeft u Rome schade toegevoegd, Die moge 't nu drievoudig u vergoeden.

LUCIUS. Om van den dood mijn broeders te bevrijden; En voor die poging hebben mij de rechters Veroordeeld tot een eeuw'ge ballingschap. TITUS. Gelukkig man! wat deden zij u goed! Wat, dwaze Lucius, hebt gij niet bespeurd, Dat Rome een wildernis vol tijgers is? Wat tijger is, wil buit, en Rome biedt Geen buit dan mij, de mijnen. Dus, heil ù, Die ver van die verslinders wordt verbannen!

ALLEN. Heil, Lucius, heil! heil, Rome's eed'le keizer! LUCIUS. Romeinen, dank! en, goden, hoort mijn beê, Dat ik genezing brenge en heil na wee! Doch lieve vrienden, gunt mij thans nog rust; Eerst eischt natuur van mij een zwaren plicht. Wijkt gij terug; maar, oom, treed nader, pleng Meê vrome tranen dezen doode. Ontvang

AARON. Mijn heer, de keizer Titus Andronicus Meldt u door mij, dat, zoo ge uw zoons bemint, Gij, oude Titus, Lucius, of gij, Marcus, Wie uwer ook, de hand zich af moog' houwen En aan den keizer zenden; daarvoor zendt Hij beide uw zoons u levend hier terug, En dit zal 't losgeld zijn voor hunne schuld. TITUS. O beste, goede keizer! vriendlijke Aaron!

Het zijn de bouwvallen van Timgad, eertijds Thamugadi geheeten, een der bloeiendste Afrikaansche steden van het Romeinsche keizerrijk. Oorspronkelijk slechts een militaire post met bestemming de woestijn te bewaken, werd eerst onder de regeering van keizer Trajanus de eigenlijke stad gesticht door den legaat en propraetor Lucius Munatius Gallus.

LUCIUS. Spreek, lieve zuster, wie heeft u gemarteld? MARCUS. Helaas! dat lieflijk werktuig der gedachten, Dat die zoo zoet en zoo welsprekend uitte, Is weggereten uit de schoone kooi, Waar 't als een vogel melodieën zong, Toonrijk, welluidend, ieder oor betoov'rend! LUCIUS. Zeg gij voor haar dan, wie dit stuk bedreef.

LUCIUS. Gun, lieve vader, zoo 'k uw zoon zal heeten, Dat ik mijn broeders van den dood bevrijd. MARCUS. Om onzes vaders, onzer moeder wil, Moge ik mijn broederliefde u thans betoonen! TITUS. Zoo wordt het samen eens; ik spaar mijn hand. LUCIUS. Nu, dan haal ik een bijl. MARCUS. Maar ik gebruik die bijl. TITUS. Kom, Aaron, kom; die twee wil ik bedriegen; Leen mij uw hand, dan geef ik u de mijne.

Doch wie komt met mijn broeder Marcus daar? MARCUS. Titus, bereid uw edel oog tot weenen, Of kunt gij 't niet, uw edel hart tot breken; 'k Voeg bij uw ouderdom verterend wee. TITUS. Zal 't mij verteren? laat het mij dan zien. MARCUS. Dit was uw dochter. TITUS. Marcus, zij is 't nog. LUCIUS. Wee mij, die aanblik doodt mij. TITUS. Zwakhartig jong'ling, rijs, en zie haar aan.