Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 13 mei 2025


TITUS. Neen, dwaas tribuun; neen, hij was niet van mij, Noch gij, noch dezen, tot een daad verbonden, Waar ons geheel geslacht door is onteerd; Onwaardig broeder, en onwaardig kroost! LUCIUS. Doch laat ons hem begraven zooals past Zij bij zijn broeders Mucius nu begraven. TITUS. Verraders, weg! hij komt niet in dit graf.

O meer dan duizend gruweldaden deed ik, Zoo lucht van hart als iemand vliegen doodt; En niets doet mij zoo innig leed, dan dat Ik niet er nog tien duizend meer kan doen. LUCIUS. Omlaag weer met dien duivel, want hem wacht Een erger dood; het hangen is te zacht.

SATURNINUS. Dat zij zoo, Marcus. TITUS. Wees welkom, vorst; wees welkom, keizerin; Welkom, krijgshafte Gothen; welkom, Lucius; En welkom, allen! Zij 't onthaal eenvoudig, 't Zal voedzaam zijn; ik bid u dus, tast toe. SATURNINUS. Waarom in zulk een kleeding, Andronicus? TITUS. Ik wilde zeker zijn, dat mijn onthaal U en uw keizerin zou waardig zijn.

LUCIUS. Spreek, wat gij weet; ik zeg, uw kind blijft leven. AARON. Neen, zweer het eerst; terstond begin ik dan. LUCIUS. Waarbij? voor u, die aan geen god gelooft? Is dit zoo, kunt gij dan een eed gelooven? LUCIUS. Ik zweer u bij mijn god, dat ik dit doe. AARON. Weet eerst, ik won hem bij de keizerin. LUCIUS. O onverzaad'lijk geil, wellustig wijf!

Ge betreedt een vierkanten, rijk met fresko's versierden voorhof, waar uwe aandacht al dadelijk getrokken wordt door de graftombe van Cornelius Lucius Scipio-Barbatus, overgrootvader van den beroemden Scipio den Afrikaan.

Het zijn de bouwvallen van Timgad, eertijds Thamugadi geheeten, een der bloeiendste Afrikaansche steden van het Romeinsche keizerrijk. Oorspronkelijk slechts een militaire post met bestemming de woestijn te bewaken, werd eerst onder de regeering van keizer Trajanus de eigenlijke stad gesticht door den legaat en propraetor Lucius Munatius Gallus.

Draag zorg, dat de verholen vrienden sterk zijn; De keizer heeft niets goeds voor, naar ik vrees. AARON. Een duivel fluist're vloeken mij in 't oor, En help' mijn tong, dat zij met kracht het gif Van mijn door wrok gezwollen hart moog' uiten! LUCIUS. Van hier, bloedgier'ge hond, vervloekte schurk! Gij mannen, helpt onze' oom; voert hem naar binnen! Dat schallen meldt, dat daar de keizer is.

In 116 na Chr. bezette Trajanus de stad en legde haar, nadat de bevolking in roekeloozen overmoed in opstand was gekomen, voor een deel in de asch; nog zwaarder slag trof haar eenige tientallen jaren later, in 165, toen zij door Lucius Verus geheel werd verwoest. Sedert was haar kracht gebroken.

TITUS. Welk boek is 't, Lucius, dat zij daar zoo aanstoot? JONGE LUCIUS. Ovidius is 't, het boek Metamorphosen, Dat mij mijn moeder schonk. MARCUS. Uit de andre zoekt zij Dit moog'lijk uit, ter liefde van de doode. TITUS. Stil, zie, wat bladert zij er haastig in! Help haar! Wat zoekt gij? Moet ik 't lezen, kind?

Neemt, heem'len, gij voor Andronicus wraak! Aldaar. Een vertrek in het paleis. Van de eene zijde komen op: Aaron, Demetrius en Chiron; van de andere zijde de jonge Lucius en een Dienaar, met een bundel wapens en daarop geschreven verzen. CHIRON. Demetrius, daar is de zoon van Lucius; Hij komt een boodschap aan ons overbrengen. AARON. Een dolle boodschap van dien dollen oude!

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek