Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 13 juni 2025


Mijn hand heeft niets verricht; sta toe, dat zij Mijn beide neven vrijkoop' van den dood, Dan heb ik haar gespaard tot edel doel. AARON. Komt, wordt het eens, wiens hand ik medeneem; Zij sterven anders vóór 't genadewoord. MARCUS. Mijn hand zij losprijs. LUCIUS. Bij den hemel, neen! TITUS. Geen strijd meer; kruiden, zoo verwelkt als deze, Zijn rijp voor 't wieden; daarom zij 't mijn hand.

Wat u betreft, prins Bassianus, 'k heb Den keizer mijn belofte en woord verpand, Dat gij u zachter, buigzamer zult toonen. Hebt, mannen, ook Lavinia, goeden moed, En neemt gij raad aan, buigt dan nu de knie, En vraagt vergiff'nis aan zijn majesteit. LUCIUS. Wij doen 't; en hoor' de hemel en uw hoogheid: Al wat wij deden, was niet boos gemeend; 't Gold onzer zuster en onze eigene eer.

De held ervan, Lucius, een jeugdig en hoogst onbezonnen geleerde, wordt nl. in een ezel veranderd en beleeft als zoodanig de zonderlingste lotgevallen, totdat hij door de genade van Isis wordt verlost en zich uit dankbaarheid aan den dienst der godin wijdt. Uit dit boek spreekt een enthousiasme voor tooverij, zooals wij het zelden elders aantreffen. Wij willen hier het meest frappante aanhalen.

ÆMILIUS. U, Lucius, en u, oversten der Gothen, Groet de Romeinsche keizer door mijn mond; Hij, hoorend, dat gij in de wapens staat, Vraagt in uws vaders huis een mondgesprek; En zoo gij vordert, dat hij gijz'laars stelt, Dan worden zij terstond u toegezonden. EERSTE GOTH. Wat zegt ons legerhoofd? LUCIUS. Æmilius, zoo de keizer aan mijn vader En mijn oom Marcus goede borgen zendt, Dan komen wij.

Deze Latijnsche klacht, dat de beheerscher des hemels zoo traag is in het hooren en zien van misdaden, is, eenigszins gewijzigd, uit Seneca's treurspel Hippolytus ontleend. Rome's Hector. De Romeinsche Hector is de verbannen Lucius, wiens hoop de jonge Lucius was, evenals Astyanax het was van den Trojaanschen Hector.

Het zij, begraaf hem thans, en mij weldra! LUCIUS. Ruste uw gebeente, Mucius, bij uw vrienden, Tot wij uw graf met eereteek'nen sieren. ALLEN. Dat niemand om den eed'len Mucius ween'; Hij leeft in roem, die stierf ter will' der deugd. MARCUS. Mijn broeder, om dien rouw ter zij te stellen, Hoe komt der Gothen sluwe koningin Eensklaps in Rome zoo in eer verhoogd?

Door strengheid en door aan de soldaten het gewone geschenk bij zijne troonsbeklimming te onthouden, wekte hij verbittering. Galea, helm. C. te Pergamus, studeerde in zijne vaderstad, te Smyrna, Corinthe en Alexandrië in de geneeskunde, en werd een van de beroemdste geneesheeren der oudheid. Sedert 162 leefde hij bijna voortdurend te Rome als lijfarts van Marcus Aurelius, Lucius Verus en Commodus.

Zoo is ons een Lucius Furius Marci filius Camillus bekend, en een Cneius Cornelius Publici filius Scipio, en meer anderen. En ook nog later, zelfs tot in onzen tijd, is deze naamsforming by sommige volken in stand gebleven, vooral in het oosten.

AARON. Zoo 't u behaagt! neen, Lucius, wees verzekerd, Het zal uw ziele grieven, wat gij hoort; Ik moet van doodslag spreken, moord en schennis, Van daden, zwart gelijk de nacht, afschuw'lijk, Van samenspanning, schurkerij, verraad, Voor 't hooren wreed, toch deerniswaard volvoerd; Wat alles in mijn dood begraven wordt, Tenzij, naar uwen eed, mijn kind blijft leven.

DE JONGE LUCIUS. Grootvader, staak uw bitt're jammerklachten, En troost mijn moei eer met een fraai verhaal. MARCUS. Ach, diepgeroerd betreurt de teed're knaap Grootvaders wee, nu hij zijn wanhoop ziet. TITUS. Stil, teêre spruit, gij zijt gemaakt uit tranen; En tranen smelten ras uw leven weg. Waar stoot gij heftig met uw mes naar, Marcus? MARCUS. Naar iets wat ik gedood heb, naar een vlieg.

Woord Van De Dag

zelenika

Anderen Op Zoek