Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 13 mei 2025


Maar thans behage 't u, goede Andronicus, Naar Lucius, uwen dapp'ren zoon, te zenden, Die tegen Rome een Gothenleger aanvoert, En hem ten feestmaal in uw huis te nooden; Dan wil ik, als hij neerzit aan uw disch, De keizerin er brengen met haar zoons, Den keizer zelf, elk, die uw vijand is; Zij zullen knielend u genade vragen, En dan stilt gij aan hen uw toornig hart.

Van beziën en van wortels zult gij leven, Van melk en wrongel, zuigen van een geit En wonen in een grot; ik voed u op Tot krijgsman en gebieder van een leger. Aldaar. Een openbaar plein. Titus komt op, pijlen dragend met brieven aan de spitsen; verder Marcus en zijn zoon Publius, de jonge Lucius en andere Edellieden, met bogen. TITUS. Kom, Marcus, kom. Hier, neven, komt hierheen.

Lucius, door de slavin gewaarschuwd, klimt, in den nacht, stilletjes de trap op en ziet door eene spleet in de deur, hoe Pamphile zich eerst van al hare kleeren ontdoet, daarna uit een gesloten kastje verscheidene busjes te voorschijn haalt, uit een ervan eene zalf neemt, deze lang met hare handpalmen wrijft en zich van de teenen tot de kruin er mee bestrijkt.

Wat antwoordt Andronicus op dit voorstel? TITUS. Marcus, mijn broeder! de arme Titus roept. Ga, lieve Marcus, naar uw neef, naar Lucius; Vraag bij de Gothen, waar hij is, en zeg hem, Dat ik hem spoedig bij mij wensch te zien, Verzeld van enk'len der voornaamste Gothen; Hij leeg're zijne krijgers waar zij zijn. Meld, dat de keizer, met de keizerin, Eet in mijn huis, en hij met hen moet spijzen.

AARON. Ja, als een zwarte hond, naar 't spreekwoord zegt. LUCIUS. En doen die gruweldaden u geen leed? AARON. Ja, dat ik er niet duizend meer bedreef.

LUCIUS. Dan, eed'le hoorders, zij u thans bericht: Die vloekb're Chiron en Demetrius, Zij waren 't, die des keizers broeder moordden, Zij waren 't ook, die onze zuster schonden.

LUCIUS. Oom Marcus, daar mijn vader het verlangt, Dat ik naar Rome kom, vind ik dit goed. EERSTE GOTH. En wij met u; geschiede wat er wil. LUCIUS. Goede oom, bewaar dien woesten Moor hier binnen, Dien fellen tijger, dien gevloekten duivel. Laat hem geen voedsel reiken; kluister hem, Tot hij voor 't oog der keizerin gevoerd wordt, Om van haar booze daden te getuigen.

Blijf kalm, vorstin, en voed de hoop, dat later Dezelfde goden, die aan Hecuba Den Thracischen tyran eens overgaven, Dat in zijn tent haar scherpe wraak hem trof, Ook Tamora, de koningin der Gothen, Toen Gothen Gothen waren, zij vorstin, Wraak gunnen voor des vijands dorst naar bloed. LUCIUS. Zie, heer en vader, Rome's plechtigheden Naar eisch volvoerd.

Toont ons dit, En van de plaats, waar gij ons hier ziet staan, Zal 't luttel overschot der Andronici Voorover, hand in hand zich nederstorten, Op 't ruw gesteente zich het brein verplett'ren En saam een einde maken aan hun stam. Romeinen, spreekt! en is 't uw welgevallen, Ziet mij en Lucius, hand in hand, hier vallen.

AARON. Roer 't kind niet aan; het is van vorstlijk bloed. LUCIUS. 't Lijkt op zijn vader en wordt nimmer goed. Hangt eerst het kind; hij moog' het spart'len zien; 't Verhoogt de smarten zijner ziel misschien. Vlug, brengt een ladder! AARON. Lucius, spaar het kind! En zend het aan de keizerin van mij.

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek