Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 6 juli 2025


De mensch wurmt en zwoegt en slaaft in een wereld, die hem te eng is, en ten slotte neemt hij voor lief met het enge kamerke tusschen een paar schamele planken...... Maar Dirk Kloppers is een geloovige. En opblikkend uit dit tranendal, dat den stempel der vergankelijkheid en ijdelheid op het voorhoofd draagt, ziet hij de onvergankelijkheid der toekomende stad. En hij sterkt zich in zijn God.

Als ge merkt, en uit de ervaring uwer onbekeerde jaren weet, hoe een schepsel buiten God er bijna altoos toe vervalt, om te doen, alsof hij geen ziel had en alleen lichaam was; en dan voor dat lichaam slooft en slaaft; om dat lichaam maar te laten eten, en dat lichaam te laten drinken, en dat lichaam in pronk en kleedij en allerlei wellust te laten genieten; o, dan is het zoo natuurlijk, dat een mensch, na bekeerd te zijn, nu overslaat in het andere uiterste; en denkt: »Als ik maar voor mijn ziel zorgen onder dien indruk zijn lichaam en wat des lichaams is, verwaarloost.

Gij graaft om elke stad een grondelooze diept, Gij bouwt zijn muren op, en gaat den hemel tergen Met torens, die hun kruin tot in 't gesternte bergen, En hoe gij bouwt en slaaft, met truffel, spa, of ploeg, En arbeidt in het zweet uws aanschijns, spade en vroeg, Des morgens, eer de zon met zijne stralen luistert , En 't manenzilver met zijn gulden trots verduistert, Tot dat de zwarte nacht beschaduwt berg en dal, En dat 's doods zuster wiegt in slaap den grooten Al: Noch razet den tiran, Egypten leît ten woesten, En zal door ledigheid van dezen zwerm verroesten.

De wereld is veranderd, niemand laat zich tegenwoordig vangen zonder lokvinken of zonder vogelteer. /Slechte waar, goed voorgezet, is half verkocht./ Wie van de Vlaamsche burgers moet leven, slaaft tot zijne oude jaren, eer hij mag zeggen: /ik ben binnen/! Zij zijn te houvast, vriend, en willen goed leder en goed werk voor eenen nauwen prijs.

Bavo, vergeet nooit, dat gij dit geluk zult verschuldigd zijn aan uwen vader, die van den morgen tot den avond slaaft en zweet om zijne kinderen in eere op te brengen, en die zelfs uit de herberg blijft en, om zoo te zeggen, het brood uit zijnen mond spaart, om u naar de school te laten gaan. Niet waar, Bavo, gij zult het nooit vergeten?

Ik zweer bij 't hoog tooneel van mijn rechtvaardig leven, Gij hebt uw eigen roê mij in de hand gegeven: Als tegen zijnen heer de slave zich opwerpt, Noodzakelijken moet de roede zijn gescherpt, Het lastig juk verzwaard, de hals hem òverwogen, En zijn hardnekkigheid gebroken en gebogen, De stoute hoogmoed van zijn vleugelen gekort; Hoe 't bedde zachter is, hoe hij veel trager wordt, En hoe men hem meer recht en voordeel zal aanbieden, Hoe hem veel meer te kort zal dunken te geschieden: 't Is weelde, die uw jeugd al lang genoeg verschoont, Best dat men u verdrukt en houdt in de oud' gewoont'; De roede is van den neers en eerst in 't vuur gesmeten, Nu 't langer niet en smart, de striemen zijn vergeten; Gelijk de gladde hengst, die op den stal verkoelt, Zijns heeren sporen niet in lange en heeft gevoeld, Noch toom, noch breidels dwang, alreede kwaad om temmen Te noô laat zijnen heer weêr op den zadel klemmen , Het steigert en het briescht, van weelden ongezond; Nu schort u ook 't gebit van ijzer in den mond, 't Is best, dat men u weêr deez' ziekte doet uitzweeten, En voor een vette sop geeft slagen voor uw eten: Gaat henen in 't gareel, gaat henen, bouwt en slaaft, Ik wil, dat gij den weg van uw vertrek opgraaft .

Maar , vraagt gij den waarom? Van zijn verlossing was de wijzer nog niet om: Want Gods voorzienigheid, die eeuwiglijk zal duren, Heeft haren tijd bestemd , haar dagen en haar uren: Gelijk de akkerman 't goed' zaad in d' aarde zaait, Waar van hij t' zijner tijd de rijpe vruchten maait: God is de Bouwer ook, die, tegen ons genoegen, Den akker van ons hart komt door Farao ploegen, Al wat steenachtig is vermorzelt hij geheel, Eer dat hij in ons zaait zijn goede zaden eêl; Het zaad zijns godd'lijk woords daar na begraaft hij wakker, En delvet met zijn eg het zaad in onzen akker; Als nu de troebel zon van boven uit de locht Haar stralen op ons schiet, op dat te rijker mocht Zijn ingezaaide zaad in ons vruchtbarig groeyen, Hij eenen regen laat van tranen ons bevloeyen, Zoo waardig zijn wij hem; daar omme zijt getroost, Gelijk de landman, die op hope van den oogst Zoo vele kommers lijdt, zoo dikwijls moet verzuchten: Hij bouwt en slaaft alleen op hope van de vruchten

De schietspoel ratelt over het getouw, de hamer bonst op het aanbeeld, de beitel knarst in den steen.... Men timmert schepen, men doorklieft den ongestuimen Oceaan; men handelt, men vaart, men reist naar verre streken, men arbeidt, men zwoegt, men slaaft.

Woord Van De Dag

staande

Anderen Op Zoek