United States or South Sudan ? Vote for the TOP Country of the Week !


»O, de storm« zoo schreef ik later neer wat ik daar dacht aan het strand »o, de storm die over onze lage polderlanden briescht, de popels zwiepen doet, fluitend door de boerenlaantjes blaast, het slootwater rimpelt en opstuwt tegen den wal, hij is een dartele knaap, onschuldig in zijn onstuimigheid.

Ik zweer bij 't hoog tooneel van mijn rechtvaardig leven, Gij hebt uw eigen roê mij in de hand gegeven: Als tegen zijnen heer de slave zich opwerpt, Noodzakelijken moet de roede zijn gescherpt, Het lastig juk verzwaard, de hals hem òverwogen, En zijn hardnekkigheid gebroken en gebogen, De stoute hoogmoed van zijn vleugelen gekort; Hoe 't bedde zachter is, hoe hij veel trager wordt, En hoe men hem meer recht en voordeel zal aanbieden, Hoe hem veel meer te kort zal dunken te geschieden: 't Is weelde, die uw jeugd al lang genoeg verschoont, Best dat men u verdrukt en houdt in de oud' gewoont'; De roede is van den neers en eerst in 't vuur gesmeten, Nu 't langer niet en smart, de striemen zijn vergeten; Gelijk de gladde hengst, die op den stal verkoelt, Zijns heeren sporen niet in lange en heeft gevoeld, Noch toom, noch breidels dwang, alreede kwaad om temmen Te noô laat zijnen heer weêr op den zadel klemmen , Het steigert en het briescht, van weelden ongezond; Nu schort u ook 't gebit van ijzer in den mond, 't Is best, dat men u weêr deez' ziekte doet uitzweeten, En voor een vette sop geeft slagen voor uw eten: Gaat henen in 't gareel, gaat henen, bouwt en slaaft, Ik wil, dat gij den weg van uw vertrek opgraaft .

Hoe schudt uw blanke tel den hoogen kop, En briescht, en doet het spichtig oor bewegen, En stampt het zand tot rots met dof geklop, En laat de pluim de zilvren zijden vegen. Daar hebt gij snel uw sneeuwen ros bestegen, En roept, en rukt, en houdt de trenzen op, En steigert heen in golvenden galop, En wendt u in den zaêl, en lacht mij tegen.

De ranke hinde is schuw naar 't woud gevlogen; Ginds briescht het paard, nog maagd van toom en trens; De bij, veel stouter planter dan de mensch, Met wien zij uit het Oost is meêgetogen, Doorgonst op vliezen vlerkjens wijd en zijd De zonnige savanne en zoekt heur woning: Een eik, als in den gouden fabeltijd, Bergt in zijn hollen stam haar schat van honing.

Zoo brult en briescht men om de speerbende; ijlt uit één; Vliegt nogmaals toe; en deinst in wanorde; en stuift heen By hoopen, smal gedund; en proeft op nieuw in 't wijken De schichten, die op nieuw een menigt' doen bezwijken. Vierhonderd laten zy op 't slagveld in hun vlucht; En Kaïns zegekreet klinkt daavrend door de lucht.