Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 14 juli 2025


"Moest mijn arme vader bezwijken, gij, gij zoudt hem hebben vermoord!" "Mijnheer Frederick, ik vergeef u deze wreede beschuldiging," antwoordde Jan Verhelst treurig, doch kalm. "Ik begrijp uwe wanhoop; de smart verblindt u. Ik heb mijnen plicht gedaan; mijn geweten is zuiver. Uw schrikkelijk verdriet ontrukt mij tranen van medelijden, mijnheer; maar uwe verdenking kwetst mij niet."

Verlies ook niet uit het oog, dat gij, meester van Engeland, door uwe macht, Frankrijk, onzen vijand, kwetst en vernedert. "Ik werd deerlijk verslagen vóór Metz, alwaar ik veertig duizend man verloor; ik moest vluchten voor den koning van Saksen.

Er heerscht een verstikkende hitte op de kale hoogvlakten; het voetpad, dat met stukken kwarts overdekt is, werkt vernielend op de zolen der laarzen van den vazaha en kwetst de voeten der ramatoa; het loopt tegen steile hellingen omhoog, daalt dan weer af naar de beddingen van door diepe kloven ingesloten beken, waar men waden moet over de rotsachtige bedding, klimt dan tegen den tegenoverliggenden oever op, en dat gaat maar steeds zoo voort.

Wees niet overmoedig. Ik zie het best. Als Rupert bij me komt, wordt ge somber en stilzwijgend. Meent ge dat hij hier eene reeds bezeten plaats wil innemen? Onzin. Ik begrijp u niet, waarlijk niet. Ik meen: vreest gij dat hij u kwetst in uwe vriendschap voor ons, of dat hij mij treft in mijne genegenheid voor u? Onzin, onzin. Hij is heel anders dan gij.

De doggen slaan de tanden In rug en schoft en zij. Van dolle woede aan 't branden, En trillende van pijn, houwt hy nog eenmaal rond, En kwetst in 't wilde, en sleurt een enklen dog ten grond... Maar krimpt zijn spieren saam, by de ijskoû van de rilling Die hem naar 't harte schiet en strekt met woeste trilling De grove leden uit, voor immer:

Zijn stem bereikt ook den uitersten zoom dier schare waar de jonge moeder nederzit, en luisterende steeds, haar zuigeling laaft; tot daar, waar de krachtige man den grijze ondersteunt en aan de andere zijde het jongske weerhoudt dat, tastende naar bramen, zich reeds de vingertjes kwetst aan de nijdige prikkels. Een zoete vrucht in scherpe dorens!!

Ik zelf voelde aandrang om tusschen zooveel ellende te gaan zwerven en nu wil ik achterwege laten, wat ik gerust weglaten kan. Ik zeg dan, dat, terwijl onze stad in dien toestand was, bijna leeg van bewoners, (gelijk ik later van een betrouwbaar persoon vernam) toevallig in de eerbiedwaardige kerk van Santa Maria Novella op een Dinsdagmorgen zeven jonge dames bijeen kwamen, toen er haast niemand anders was en nadat zij den heiligen dienst er gehoord hadden in rouwgewaad, gelijk in die omstandigheden vereischt werd. Allen waren aan elkaar verbonden door vriendschap, nabuurschap of verwantschap en geen een was er ouder dan achtentwintig of jonger dan achttien; elk van hen was ontwikkeld, van edel bloed, mooi gevormd, rijk van kleederdracht en van fatsoenlijk uiterlijk. Het is mij niet veroorloofd hun ware namen te melden, indien de reden althans gegrond is. Ik wil dit niet, opdat zij over de dingen, die volgen en die door hen verhaald en gehoord zijn, in de toekomst zich niet hoeven te schamen. Want de wetten op de vermaken zijn thans wat streng, en waren toen door de bovenvermelde oorzaken niet slechts voor hun leeftijd maar ook voor een veel rijperen zeer zacht. Ook wil ik aan nijdigaards geen gelegenheid geven, die gereed zijn ieder fatsoenlijk leven te bezoedelen, door eenigerlei daad de eerbaarheid der waardige dames te verkleinen met schadelijke praatjes. En opdat ieder later zonder verwarring kan begrijpen, wat elk van hen hun vertelde, ben ik van plan door namen, die met hun hoedanigheid of geheel of ten deele overeenkomen, ze aan te duiden. Aldus zullen wij niet zonder reden de eerste en de oudste Pampinea noemen, en de tweede Fiammetta, de derde Filomena, de vierde Emilia, en wij zullen Lauretta als de vijfde aanduiden en de zesde zullen wij Neifila en de laatste Elisa noemen. Dezen, die nog geen besluit hadden genomen, maar toevallig in een deel der kerk bijeen waren gekomen en als in een kring zich geplaatst hadden om te zitten, begonnen na heel wat zuchten en nadat zij het prevelen van paternosters hadden gestaakt, met elkaar te redeneeren over den aard der vele en verschillende tijdsomstandigheden en na eenige oogenblikken, toen de anderen zwegen, begon Pampinea aldus te spreken: Mijn lieve donna's, gij kunt als ik meermalen gehoord hebben, dat niemand kwaad doet, die goed zijn verstand gebruikt. Het is natuurlijk van iedereen, bij wat er op deze aarde gebeurt, zooveel mogelijk zijn leven te sterken en te behouden en te verdedigen. Men geeft dit zelfs zoover toe, dat het een enkele maal al is voorgekomen, dat zonder eenige schuld menschen om dit te behouden elkaar hebben gedood. En indien de wetten dit veroorloven, in wier betrachting het voor ieder sterveling goed is te leven, hoeveel te meer zonder iemand te hinderen is het voor ons en ieder ander niet zedelijk voor het behoud van ons leven die middelen te kiezen, welke in ons vermogen zijn? Ieder oogenblik, dat ik onze wijze van doen van dezen morgen beschouw en ook die van vroeger en bedenk, hoedanige en welke onze redeneeringen zijn, begrijp ik en gij kunt het eveneens begrijpen, dat ieder van ons aan zich zelf moet twijfelen: en dit nog verwondert mij niet, maar sterk verbaast mij (in aanmerking nemend, dat wij alle vrouwelijk gevoel hebben), dat wij zelf niet bemerken eigenlijk ieder voorbehoedmiddel te vreezen. Wij blijven hier, naar het mij schijnt niet anders dan om er de geheel vrijwillige en noodzakelijke getuigen van te zijn hoeveel dooden hier ten grave worden gedragen en om te hooren of de broeders van hier binnen, van welke het aantal haast tot nul is geworden, op de verplichte uren hun dienst afzingen, of om aan ieder, die hier verschijnt, onzen rang en de grootte van onze ellende te doen zien. Ook: indien wij van hier weggaan, of de lijken of de zieken van buiten zien vervoerd worden of hen aanschouwen, die het gezag der publieke wetten vroeger tot ballingschap dwong voor hun misdaden, en die daar als 't ware mee spotten, dewijl zij gewaar worden, dat de uitvoerders daarvan dood of ziek zijn en met weerzinwekkende brutaliteit het grondgebied afloopen of het schuim der stad, dat op ons bloed verhit is en zich doodgravers noemt en om ons te beleedigen paard rijdt en overal rondgaande met gemeene liedjes onzen trots kwetst. Wij hooren hier niets anders dan: die zijn dood en de anderen zijn er om te sterven, en, indien er iemand in staat zou zijn om ze te hooren, zouden wij overal droevige klachten vernemen. Indien wij naar onze huizen terugkeeren (ik weet niet of u gebeurt, wat mij overkomt) ontstel ik bij de gedachte van een groot gezin er niemand te vinden dan mijn knecht en ik voel al mijn haren te berge rijzen, en het schijnt mij, dat, waar ik er ga of sta, ik er hun schimmen zie en zij mij verschrikken en niet met de gewone herinnering, die ik van hen pleeg te hebben, maar met een afschuwelijk uiterlijk, niet begrijpend, wat hen zoo deed veranderen. Daarom schijnt het mij niet goed zoowel hier als hier buiten of thuis te blijven, en het komt mij nog meer zoo voor van ons dan van iemand, die geen toevluchtsoord heeft en die daarheen niet gaan k

De naaktheid is het niet die van nature het schaamgevoel kwetst, zoo min bij de nog op primitieven trap van beschaving staande volken als bij onze Europeesche kinderen in de eerste levensjaren.

"Ik ken de poorters van Brugge: het onrecht zullen zij niet verdedigen. Zonder hunne hulp zijn wij in de macht der Kerels." "Het schijnt dat ik van de overheid niets dan de schaduw bezit!" schertste de graaf spijtig. "Ja, ja, ik heb het te lang geduld: dit moet en zal veranderen! In afwachting geloof ik dat de kamerheer gelijk heeft. Het kwetst mij diep, dit te moeten erkennen.

"Neen; maar ik kan mijn toovergeweer niet alleen laten. Ik zou niet gaarne willen, dat er een ongeluk mee gebeurde. Gij weet dat het afgaat en de roode mannen kwetst, zoodra een ander het aanraakt." "Ja, dat heb ik gezien. Gij kunt het dus nu nog laten bewaken. Maar zoodra ik u gedood heb, zal ik het voorzichtig laten begraven of in het meer laten werpen, om het onschadelijk te maken."

Woord Van De Dag

dompelende

Anderen Op Zoek