United States or Syria ? Vote for the TOP Country of the Week !


De voorstelling van het Avondmaal is zeer opmerkelijk: Jezus zit aan het eind der tafel, met Johannes in zijn schoot, Judas ligt voor Christus neergeknield en vraagt een stuk brood, achter hem kruipt een duivel. Op de tafel staan drie visschen.

Toen zij aan het duin kwamen, dat Johannes kende, werd het hem week te moede en hij fluisterde telkens 'Windekind! Windekind! Daar was het konijnenhol, en de duin, waartegen hij eens geslapen had. Het grijze rendiermos was week en vochtig en kraakte niet onder zijn voet. De rozen waren uitgebloeid en de gele Teunisbloemen met haar bedwelmenden, flauwen geur staken bij honderden de kelken op.

Toen de diepbedroefde bruid hoorde, welk antwoord Marko had gegeven, sprong zij op, nam een pen en een stuk papier, stak de pen in haar blozende wang en schreef met haar eigen bloed het volgende: "Heil u, mijn dierbare broeder-in-God, koninklijke Prins Marko! Wees een waar broeder voor mij! Dat God en de heilige Johannes onze getuigen zijn!

Johannes vroeg haar en ook de toortsplanten; die waren echter veel te trotsch, want haar lange bloemtros stak ver boven hem uit, en hij vroeg het aan de kleine, driekleurige viooltjes op den zandgrond. Doch niemand wist iets van de duinroos. Ze waren allen van dezen zomer. Zelfs de verwaande toortsplant, die zoo hoog was. 'Ach, waar is zij? waar is zij?

Johannes voelde weder hoe het was, toen Windekind hem had leeren bidden. Was zij daar niet, de lichte gestalte in het blauwe kleed? Zie! daar midden in het licht, wat daar schemert in een waas van goud en blauw, is dat niet Windekind, die hem wenkt? Johannes vloog naar buiten in den zonneglans. Daar stond hij een oogwenk stil.

Ik kan hem immers vertrouwen! Het schoone wezen trilde vroolijk met de gazen vleugels en tikte Johannes met de Irisbloem, die hij in de hand had, op de wang. 'Zij vindt het niet goed dat ik bij u gekomen ben. Gij zijt de eerste. Maar ik vertrouw u, Johannes. Gij moogt nooit, nooit aan een mensch mijn naam noemen of over mij spreken. Belooft gij dat? 'Ja, Windekind, zei Johannes.

Eén voor één sprongen de leerlingen naar hem toe, altijd met één sprong heen en één sprong weer naar hun plaats terug. Wie mis sprong moest op een paddestoel te pronk staan. 'Luister goed Johannes! dan kunt ge misschien óók wat leeren, zei Windekind. Johannes verstond zeer goed wat de krekeltjes antwoordden. Maar het leek niets op wat de meester op zijn school vertelde. Eerst kwam geographie.

Op zijn verzoek schilderde Murillo, die zich in de broederschap had laten opnemen, voor de kapel van het hospitaal zijn drie groote werken: Het wonder van de vermenigvuldiging der brooden; Mozes water slaande uit de rots, en den heiligen Johannes de Deo, die een zieke draagt, en door engelen wordt ondersteund.

Hij schreeuwde hard, opdat allen hem zouden verstaan, maar wat hij zeide klonk erg vriendelijk. Hij noemde de menschen broeders en zusters en sprak van de heerlijke natuur en de wonderen der schepping, van Gods zonneschijn en van de lieve vogelen en bloemen ... 'Wat is dat? vroeg Johannes. 'Hoe spreekt hij daarover? Kent hij u? Is hij een vriend van u?

Johannes keek Windekind aan bij dezen uitval, als begreep hij het niet. Doch Windekind glimlachte en wenkte hem te zwijgen. 'Eens vloog ik vroolijk rond, als een helder dwaallicht tusschen de donkere heesters. En op een eenzaam, vochtig grasveldje, aan den oever van een sloot, daar woonde zij, wier bestaan onafscheidelijk aan mijn geluk was verbonden.