United States or Republic of the Congo ? Vote for the TOP Country of the Week !


Maar van héel hoog bulderden de gladiatoren: Jòngens! Kom hier! Cecilius! Cecilianus!! Carpoforus en Colosseros bulderden het zoo overheerschend, dat zelfs de Keizer omzag. Zijn nar eveneens. Zij keken naar boven, terwijl de jongens op den roep der gladiatoren wuifden en de trappen vlug op klauterden.

Balkt daar een ézel?? vroeg Colosseros. Mijn ezel misschien, zei Nilus, die naast hem zat. Neen, er bromde iets als een beer, meende Carpoforus, de Jager, uitluisterend. Een beer?? Dat is toch onmogelijk! vond Murrhinus. Het is wèl mogelijk, dat je ezel balkte, Nilus, zei Triumfus. Wat! Een ezel, die balkt als een beer, die bromt? vroeg Priscus aan Verus.

Het was of hij een oogenblik door de zilveren morgenlucht, den rit op het ros tegen Carpoforus' borst, het woord van den heiligen Ziener der Christenen, was òpgeleefd; de herinnering aan zijn kunst had hem nu zijn gemis weêr heftiger verlevendigd en hij lag als ziek, terwijl de breede, dierentemmende hand van den Jager over zijn krullen streek met een gebaar zoo teeder, dat daar ginds de gasten er om ontroerden.

En zij beminden den Keizer daarom allemaal, waren Domitianus wèl genegen, verdedigden hem, verzekerden altijd, dat hij een bliksems goede kerel was. Pff! riep Carpoforus. Het wordt warm.... En hij bewoog wijd uit, met zijn Titanschouders. Het wèrd warm, zoo hoog, dicht onder het toch altijd even, briesbewogene, klakkerende velum.

Haalt er niet bij. Zoo veel wilde dieren er in de arena kwamen! Het was net als een woud gemaakt, met heuvelen en boomen en struiken, en daar tusschen wilde dieren. En Carpoforus heeft eerst met pijl op pijl vijf luipaarden geschoten: die kwamen langs de heuvelen en achter de boomen naar hem toe: ik was zoo b

En de Jager pakte zijn korten mantel te samen als tot een kussen en deed Cecilianus daarop, op de præcinctio, zitten boven zijn hoofd; hij trok Cecilianus' ranke beenen over zijn zware schouders. De jongen lachte; hij zat kleintjes, als op een groot paard, op Carpoforus' breeden nek; hij hoste speelsch als een kind op en neêr, zijn handen aan Carpoforus' ooren, deed hij of hij mende. Zit je goed?

Kom dan binnen om te praten.... De dominus ging met Plinius naar binnen. Cecilius en Cecilianus omhelsden elkaâr, heel gewoon. Toen glimlachten zij en keken elkaâr aan. Jij ziet wat bleek, zei Cecilius. Jij ziet wat bleek, zei Cecilianus, met nadruk. Zij gingen met Carpoforus en Zozimus terug, door den tuin, naar het celletje. Dit is ons celletje, zei Cecilius.

Maar Cecilius antwoordde niet, want was in slaap gevallen tegen Colosseros aan, die ook sliep. Hoor jij, Cecilianus? ?? vroeg slaperig Cecilianus, genesteld tegen zijn grooten vriend, den Jager, die hem zorgzaam in zijn mantel omwikkeld had. Slapen jullie? riep de dominus. We slapen allemaal zoo een beetje, dominus, zei Carpoforus; blijf nou óok maar slapen....

En de Keizer wees Plinius en Verginius Rufus, met wie hij sprak, zeker Carpoforus, dien hij herkende, en die zijn geliefde zwaardvechter was. De jongens bereikten de hoogste omgang. Het was er vol, vol. En het was er warm. Het was er als een roode oven zoo vlak onder het roode, brandende velarium.... En er was geen plaats.

Ik heb met Carpoforus door de heuvels gereden en wij hebben den heiligen Man van de Christenen ontmoet.... Aanliggen, vrienden, aanliggen! noodde joviaal Martialis en klapte in de handen. Zij lagen aan. In het triclinium was plaats voor zeven, ja, ook wel voor acht. Er diende het slaafje en uit de keuken bracht Marcella de spijzen op.