Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 15 juni 2025


Het was, in den vroegen morgen, nu de zon nog zoo laag stond, nog frisch van overvloedigen dauw. Het geurde omrond naar menth en mariolein. Er gleden en glipten zwaluwen om, tegen de nog teêr zilveren blauwe lucht. Cecilianus lag met zijn hoofd tegen Carpoforus' borst. De knaap weende. Wat is er, mijn jongen? vroeg de jager. Ik ben ziek.... Neen, neen.... Ik zal sterven. Neen....

Mag Cecilius dat niet vragen? vroeg Cecilianus. Ik had het net ook willen vragen.... We mogen zoo niet over den Keizer praten, zei fluisterend Decius. Maar als die niet boos wordt of driftig, is die niet kwaad. Houden jullie van den Keizer? vroeg Cecilius. De gladiatoren houden wel van hem.... verzekerde Cecilianus. Ik ben niet bang van den Keizer, want Carpoforus zegt, dat hij heél goed is.

De Keizer vroeg weêr.... De knielende reus antwoordde. Toen knikte de Keizer, wenkte mat Parthenius, zei drie woorden.... Carpoforus stond op, werd terug geleid.... In de kleine wachtzaal zag hij nu de vier heeren en groette ze....

Ben je zoo goed? vroeg Carpoforus teeder aan Cecilianus. De knaap knikte tevreden. Het tooneel veranderde. Het kruis werd zichtbaar, een T gelijk. Door het onweêr heen snerpten de fluiten. De orchestra stroomde leêg. In het Theater hoorde men van buiten het verwarde geschreeuw om de draagstoelen, het tumult der duizenden. Daar werd Laureolus door de beulen op het proscænium gesleept.

Als je weg gaat, zie ik je niet weêr. Zijn stem klonk heel droevig uit zijn ruw baardigen mond. Carpoforus, riep Cecilius op eens. Heb ik je wel ooit bed

Zij sliepen: de dominus ook, streed niet meer. Zij sliepen, terwijl de starren ontloken. Toen hij wakker werd, was het donker; Carpoforus was juist opgestaan. De dauw valt, zeide hij. Kom, laat ons naar huis gaan. Het is te laat geworden, dominus, om naar Rome te gaan. Zij rekten zich allen en stonden geeuwende op. Ja, zei Colosseros.

Het was een armgewring, een vingergekramp in de lucht; de open monden vertrokken in jammerkreten; er was éen gemeenschappelijke, luidruchtige smart om den ramp, als had ieder dier velen een onheil getroffen. Carpoforus verzamelde zijn gladiatoren. En zij duwden de menigte weg en riepen om schoppen; zij tilden de steenblokken en gestortene balken.

Hosten ter zij van den stoet Carpoforus met Cecilianus, Colosseros met Cecilius op zijn nek. De jongens schreeuwden, van pleizier, als kinderen. Volgden de andere gladiatoren. Allen gingen moretum eten bij Nilus; hèt gerecht van de Megalezia: wijnruit en kaas, met knoflook doorgeurd: de heerlijke koude schaal! Martialis, alleen, zag hen bijna weemoedig na. Hij had meê willen gaan.

Hij verhaastte zijn pas, kwam tusschen de anderen in de portiek. Ik breng je je Bacchis, de Reizigster, dominus! juichte bulderend Carpoforus. Ik ben zoo nat! zei onbehagelijk Cecilianus, dien de Jager zette op den grond. Cecilius wikkelde hem in de lacerna, die de edele Plinius hun had gelaten. .... Maar d

Zij gingen op het groote paard, Cecilianus vóor tegen Carpoforus aan, de heuvelen op. Cecilianus keek uit naar het Westen. Ik zie Rome niet, zeide hij mat.... Ik zie den Palatinus niet. Het is te ver weg, zei de Jager. Kom, laat ons hier rusten. Laat ons afstappen, kind.... Zij stapten af. De Jager bond het paard vast aan een struik. En zij legerden zich in het gras.

Woord Van De Dag

verheerlijking

Anderen Op Zoek