United States or Isle of Man ? Vote for the TOP Country of the Week !


Waar wordt de beer opgesloten? vroegen de fluitspeelsters, bleek, toen zij de houten trap af kwamen, achter den scæna-muur. Het Voorspel was geëindigd. In het gewelf, ònder het tooneel! zei Cecilius. .... Ja, ònder het tooneel! beâamde Cecilianus bleek. Verschrikkelijk! Zij waren beiden gekapt.... Jongens, zei de dominus. Aan het werk! Hier zijn de Grieksche vrouwemaskers van den edelen Plinius.

Want anders worden de heeren weêr kwijnende lelies. Verbeeldt je toch, zei Cecilius. Wij! Kwijnende lelies....! Kwijnende lelies!! herhaalde Cecilianus, oogbrauwen opgetrokken met hoogst onbegrijpelijk gezicht. Dus mag ik blijven, denken jullie? twijfelde de dominus. Natuurlijk, dominus, zeiden de jongens.

Zijn dat mijn Cecilius en Cecilianus? Vertel dan toch òp: wat is er? Jullie treuren toch niet om den Keizer? Neen, dominus, begon Cecilianus. .... dominus, herhaalde Cecilius. Nou wat dan: wat is er dan toch? Ach, ik dacht zoo.... zei Cecilius. Ja, ik dacht ook.... zei Cecilianus. Ik heb eigenlijk nooit Carpoforus.... Neen, ik ook, eigenlijk, heb nooit Carpoforus.... Wat dan toch, jongens?

Cecilianus, zei Thymele; het lieve ventje is flauw gevallen! Ach wat! riep Cecilianus. Ik ben weêr beter. Het was alleen maar éven om dien beer. Ik wil niet op den ezel. Thymele, ga jij er op! Ja, Thymele! moest Cecilius na komen. Ga jij op den ezel zitten! Neen, zei Thymele; ik loop wel graag na gedanst te hebben: d

Maar op een avond, einde van Mei, vond de dominus bij de Prætorianenwacht Cecilianus alleen. De jongen zat zacht snikkende op de bank, met druipende oogen en de Prætorianen poogden hem te troosten: de decanus drukte hem tegen zich aan en zei, dat het niet zoû erg zou zijn.... Wat is er? vroeg de dominus, ontsteld. Cecilianus snikte en kon bijna niet spreken. En toen zei de decanus het.

Rood-omrande toga's, kleurige mantels bewogen daar, dalende .... Daar woont de Keizer! zei Cecilianus. Ja .... Domitianus .... Zwarte slaven schreeuwden om plaats te maken. Zij cirkelden met zweepen; draagstoelen drongen achter hen aan en carpenta met éen paard of twee paarden. Voetgangers weken voor de voertuigen.

Heb je den edelen Plinius, je patroon, die je niet.... Neen, noóit in den steek zal laten.... Wat meenen jullie? vroeg weêr Lavinius Gabinius. Dat je een nièuwe troep, zei Cecilius. Moest koopen, zei Cecilianus. Of.... Of.... Minstens huren, bauwden ze, zakelijk, eensgezind, steeds aan des dominus' voeten. Niet je kop laten hangen, dominus.... Verbeeldt je!

Stel je voor, fluisterde Cecilius, om Cecilianus te laten lachen; dat onze moeder misschien zit in een van die draagstoelen! Wij zitten er zeker niet in, bromde Cecilianus, nog tusschen zijn tranen door en dicht tegen zijn broêr.

Neen, dominus.... Nu goed je koppen maken.... Ja, dominus.... Ja, dominus.... Volg dit masker na voor de oogen en dat andere voor den mond.... Ja, dominus.... Ja, dominus.... .... Hm!! snurkte beneden de beer.... Cecilianus griezelde maar begon zich te schilderen met breede penseelen en staven. Wacht, zei Cecilius; schilder jij mij, dan schilder ik jou....

En hielden zij elkaâr, in de mantelplooien, arm om schouder, terwijl zij op den drempel toefden. Eindelijk dan! riep de dominus en de heele troep, juichend, ironiesch, plagend hun meester, dien zij ongerust wisten te zijn geweest, herhaalde: Eindelijk, eindelijk dan, Cecilius en Cecilianus!