United States or Ukraine ? Vote for the TOP Country of the Week !


Plinius, Frontinus en Quintilianus, rondom den ouden Verginius Rufus, waren wachtende in de volgende, kleinere wachtzaal, die toegang gaf tot de galerij, waar men aan het einde, door het opengetrokken velum, den Keizer meer zag liggen dan tronen.

Waar was het groote crocuskleurig kleed, waarop de goden vochten tegen de reuzen, gewerkt door bruine meisjes van Athena? Waar, het ontzettende velum, dat Nero gehangen had voor het Colosseum in Rome, dat Titanische zeil van purper, met de sterrenlucht en Apollo in een kar, getrokken door witte, goudgestrengde rossen?

Op een morgen, heel eenvoudig-weg, had Carpoforus zich aangemeld op het salutatio-uur van den Keizer. Het was niet eens de promiscua salutatio, de algemeene ontvangdag, dat wie eenigszins maar recht had, Domitianus, tot aan een open getrokken velum, naderen en kon zien, somber ineen gedoken in zijn kussens, omringd door tal van Prætorianen.

En zij beminden den Keizer daarom allemaal, waren Domitianus wèl genegen, verdedigden hem, verzekerden altijd, dat hij een bliksems goede kerel was. Pff! riep Carpoforus. Het wordt warm.... En hij bewoog wijd uit, met zijn Titanschouders. Het wèrd warm, zoo hoog, dicht onder het toch altijd even, briesbewogene, klakkerende velum.

Flammeum, eigenlijk een adjectief, waarbij het subst. velum moet gedacht worden bruidssluier, rood of hooggeel van kleur en van groote afmetingen, zoodat hij tot op de voeten hing. Aldus gesluierd, werd de bruid naar de woning van den bruidegom geleid, waar deze haar van het flammeum ontdeed. Schertsend bij dichters: flammea conterere, bruidssluiers verslijten = hertrouwen.

In het midden van een tuin, waar een onmetelijk velum over was uitgespreid, werden op een estrade, half verborgen achter een gordijn van bloemen, vooral rozen en jasmijn, de kerkelijke plechtigheden voltrokken door de mobeds of priesters. Ze zongen psalmen en ter afwisseling lieten zich inlandsche en europeesche orkesten hooren. Het was een mooi gezicht.

Hoog boven zijn geploeter hing de regenwolk, jagend aan haar uitkruivende randen, uit elkaâr gewaaid, tot pluis geslagen aan haar wilde zoomen, uitslierend gelijk lang wapperend harpijen-haar; maar in het midden was zij een groot velum van rouw, dat doorhangend, land en water bespande met haar droef grijs; een benauwde ophooping was het van lichtwerende duisternis, die het gras blauwde en het water donkerde, een luchtgedrocht met den buik zwanger van somberheid en kwade vernieling.