United States or United States Minor Outlying Islands ? Vote for the TOP Country of the Week !


Een groep bonzen bedient dit heiligdom en woont in de gebouwen van het eigenlijke paleis. Teleurstelling! Het paleis is slechts een hut van stroo, een groote hut wel, lang en diep, maar toch op verre na geen vorstelijk verblijf.

Dewijl het hout dezer deur niet dik was, kon zij niet lang aan het geweldig bonzen wederstaan en viel welhaast verbrijzeld neder. De Gentenaars, die in het voorportaal stonden, zonden eenen schallenden zegekreet in de hoogte en sprongen de kerk in; maar het gejuich was van korten duur.

De deputaties der bonzen en der monniken-orden scharen zich in de open zalen, rondom de binnenplaats. Soldaten van het garnizoen van Kioto, van afstand tot afstand geplaatst, houden het middenpad open, dat naar de breede trappen der audiëntie-zaal leidt.

De abt liet hem in den wijn, dien hij hem stuurde, zooveel van het poeder sturen, dat hij hem misschien vier uur deed slapen, hem zijn kleeren terug gaf en hem met zijn monnik samen stil weer in de kist legde, waarin hij opgesloten was geweest, 's Ochtends bij het krieken van den dag kwam Ferondo bij zinnen, en zag door een spleet van de kist licht, wat hij wel in geen tien maanden gezien had: daarom, nu hij meende weer levend te worden, begon hij te roepen: Doe mij open! doe mij open! en hij begon zelf hard met het hoofd tegen den deksel van de kist te bonzen, zoo sterk, dat hij dien, omdat ze niet zwaar was, ophief en bijna weg schoof.

De grauwe nevel-lucht leek vol van rouw en treurnis, in alle schuren staakte 't doffe bonzen van de dorschvlegels en het gegons der zwingelraderen; eenieder stond huiverend in de kou buiten te luisteren naar het verre droeve galmen van de doodsklok; en in vele huisjes werden kaarsen ontstoken en bad men, neergeknield bij de heilige beeldjes, voor de zielerust der liefelijke en zoo rampzalige jonge vrouw.

Terwijl Donerie zich straks naar huis spoedt, bemerkt hij wel dat de regen nog altijd stroomt, en dat de wind guur en koud is, maar het deert hem niet; integendeel het verfrischt hem. Toch is het alsof het loopen hem moeielijk valt; zijn beenen zijn zwaar, en het hoofd! O dat bonzen, dat bonzen!

Wat is het vreemd, dat wij droomen! En wat is het eigenlijk gêk! En wat weten wij er eigenlijk weinig van! Van Eeden heeft ons in De Nachtbruid veel moois van droomen gezegd en doen denken, en zelfs Duitsche professoren, die ik niet gelezen heb vertellen veel van droomen, maar toch weten wij eigenlijk weinig van droomen en is het heel vreemd en heel gèk, dat wij droomen... Droomen wij eigenlijk wel ooit van mooie, lieve, dierbare dingen? Zoo ooit, zij blijven toch de uitzondering... Is de droom "als een droom", dan waarlijk is de droom de uitzondering... Meestal zijn de droomen vreemd en gèk... Zijn wij dan de onmachtige slachtoffers van plaaggeesten en demonen? Wie weet, wie er om ons dwalen, als wij in de nacht roerloos liggen in onbewustheid? Sluipen de plaaggeesten en demonen binnen in onze voor elkaâr steeds geslotene ziel? Wie weet de geheime poorten en geheime gangen van onze zielen? Wie, waar zij open zich sluit en doortocht verleent aan subtile, duistere geesten, die als inbrekers zijn in het onbewaakte zielehuis! Er zijn de hôtelratten, die, zwart omgoten, duister dwalen door gangen en zalen en binnen sluipen in de kamers en zich achter een koffer of in een kast verschuilen; des nachts zijn er ook de zieleratten, die, zwart, duister sluipen onze dan opene zielen binnen en zich verschuilen in geheime schuilhoeken om te voorschijn te gluipen als wij zelve geheel onbewust zijn... Zijn zij het, die donkere gnomen, die ons de rare dubbellevens doen leven, die meestal schoonheid en vreugde missen en willen zij ons iets brengen uit de diepte der Hel...?! Zelden houdt hen een engel tegen en ik moet wel gelooven, dat géen bewaarengel staat achter ons bedde. Zij hebben vrij ingang en spel. Zij weten voor ons op te roepen wijde kasteelen als dwaalhoven, waar wij steeds op de zelfde corridor onszelve tegen komen tot een doodzweet ons uit breekt; zij sluiten ons op in donkere hokken en geven ons dan vliegkracht, zoo dat wij òp vliegen als gevangene torren en steeds met de hoofden bonzen in de hoeken der doosnauwe cellen of zij werpen ons uit luchtballonnen, van torens, tot de ademen ons stokken of minstens jagen zij ons, zwevende, hooge trappen af in eenzame huizen. Zij doen ons ons h

Is er niemand in den tempel, dan kunnen zij een der dienstdoende bonzen roepen: en wel door middel van een bundel schelletjes, die met een langen lap in beweging worden gebracht.

Een ieder ging langzaam naar huis en de grijze mist dekte als 't ware het dorpje onder een stillen, killen, natten sluier van rouwende triestigheid toe. In de verre verte bleven de kanonnen bonzen en grommen, aanhoudend, eentonig, gansch den langen, droeven winterdag.

Toen hij bij 't volgend boschje kwam, meende hij iets wits te zien schijnen door de struiken, en zijn hart begon van vreugd te bonzen. Ja, het was, zooals hij had gedacht. Daar lag Donsje zoo mooi te broeden, en naast haar stond de witte ganzerik.