United States or Pakistan ? Vote for the TOP Country of the Week !


"Donsje vroeg me, of ik er van eten wou," zei de ganzerik. "Ik heb ze van mijn zuster gekregen," zei Donsje. "Dan moet je oppassen voor je zusters, Donsje," zei Akka, "want ze meenen het zeker niet goed met je." Maar Donsje was zoo geschapen, dat ze van niemand iets kwaads denken kon, en toen Mooivleugel haar een poos later kwam vragen, of ze haar verloofde wilde zien, ging ze dadelijk meê.

De jongen kon niet met den arend vechten, en er was niet anders te doen, dan beter hulp halen. "Gauw, Donsje! Roep Akka en de wilde ganzen!" riep hij. Maar op eens hield de arend met vechten op. "Wie spreekt daar over Akka?" vroeg hij. En toen hij nu Duimelot zag, en het gekakel van de wilde ganzen hoorde, sloeg hij de vleugels uit.

"Is daar iemand?" zei Vader, en deed open. "Moeder, u moet den ganzerik niet aanraken!" riep de jongen, en op 't zelfde oogenblik gaven de ganzerik en Donsje, die op een bank gebonden lagen, een schreeuw van blijdschap, zoodat hij hoorde, dat ze nog in leven waren. Maar wie ook een uitroep van vreugde liet hooren dat was Moeder. "Neen, wat ben je flink en groot geworden!" riep ze.

"Maar daarentegen weet je ook zeker, wie hij is." "Wat meen je, Goudoogje?" vroeg Donsje. Eerst wilde Goudoogje niet uitleggen, wat ze bedoelde, maar toen kwam het uit, dat Mooivleugel en zij wel eens zouden willen weten, of alles wel in orde was met dien witten ganzerik.

Zij ging dadelijk meê, en zag, dat ze goed verborgen en beschutte broeiplaatsen hadden gekozen. "En waar zul jij je nu vestigen, Donsje?" vroegen zij. "Ik?" zei Donsje. "Ik ben niet van plan hier op de klippen te blijven. Ik ga met de wilde ganzen meê naar Lapland." "Hoe jammer, dat je weer weg moet," zeiden de zusters. "Ik was graag bij jelui en onze ouders gebleven," zei Donsje.

Ze vroeg den ganzerik en Duimelot met haar meê naar de hut te gaan. Daar stond de deur open. Donsje ging naar binnen, maar de twee anderen bleven buiten. Kort daarna hoorden ze Akka het sein van vertrek geven, en ze riepen Donsje. De grauwe gans kwam uit het hutje, en vloog met de wilde ganzen weg van de klippen.

Terwijl ze liepen te eten, kwam een bergeend op Donsje af. "Ik moet je de groeten van je zusters doen," zei ze. "Ze durven zich niet aan de wilde ganzen te vertoonen, maar ze vragen me, je er aan te herinneren, dat je niet van de klippen weggaat, voor je bij den ouden visscher ben geweest." "Dat is waar ook," zei Donsje. Maar nu was ze toch zoo bang geworden, dat ze niet alleen wilde gaan.

En op den top van den Taberg stond Akka met IJksi en Kaksi, Kolme en Nelja, Viisi en Kuusi en alle zes de kleine gansjes hen op te wachten. Dat was me een blijdschap, en een gekakel, en een fladderen en roepen, dat niet te beschrijven was, toen zij zagen, dat het den ganzerik en Donsje gelukt was Duimelot te vinden.

't Was namelijk zoo gegaan, dat nu Maarten de ganzerik, zóó dicht bij zijn vroeger thuis was, hij de lust niet kon weerstaan, om zijn vrouw en kinderen te vertoonen aan de oude kameraden op de boerderij. Hij had eenvoudig Donsje en de kleine gansjes meêgenomen, en was er heen gewandeld. Er was geen mensch op de hoeve bij Holger Nielsson toen de ganzerik er aankwam.

De ganzerik stond op den drempel en keek in den koestal. "Er is hier geen mensch," zei hij. "Kom mee, Donsje, dan zal ik je het ganzenhok laten zien. Wees maar niet bang. Het is hier heelemaal niet gevaarlijk."