United States or San Marino ? Vote for the TOP Country of the Week !


Het eerste, waar de reizigers aan dachten, vóór ze zich den tijd gunden zich over hun redding te verheugen, was te zien of alle kameraden ook gered waren. Daar waren Akka, Yksi, Kolme, Neljä, Viisi en Kuusi, alle zes jonge ganzen, de ganzerik, Donsje en Duimelot, maar Kaksi van Nuolja, de eerste gans links, was verdwenen, en niemand wist, wat er van haar was geworden.

Hij kon niet met de anderen meê gaan, als hij wist, dat zij daar ziek en alleen achter bleef, en moest doodhongeren. Met een paar vleugelslagen was hij bij den steenhoop. Maar daar lag geen jonge gans tusschen de steenen. "Donsje, Donsje, waar ben je?" riep de ganzerik. "De vos is zeker hier geweest, en heeft haar meêgenomen," dacht de jongen.

Niemand kan liever en zachter wezen dan de kleine grauwe gans, Donsje. Alle wilde ganzen hielden veel van haar, en de witte ganzerik zou voor haar door het vuur gaan. Als Donsje ergens om vroeg, kon zelfs Akka niet weigeren. Donsje had twee zusters: Mooivleugel en Goudoogje.

Hij streek dus heel kalm neer, en liep rustig rond, en liet Donsje zien hoe heerlijk hij 't had gehad, toen hij nog een tamme gans was. Toen ze de heele plaats hadden bekeken, merkte hij, dat de deur van den koestal open stond. "Kijk hier nu eens in!" zei hij, "dan zul je zien waar ik vroeger woonde, dat is heel wat anders, dan je in moerassen op te houden, zooals we nu doen."

Ze wist haar woorden goed te kiezen, en maakte het arme Donsje bang. "Je meent niet, wat je zegt," zei het grauwe gansje. "Je wilt me alleen maar bang maken." "Ik zeg het om je eigen bestwil, Donsje," zei Goudoogje. "Ik kan me niets ergers voorstellen, dan je te zien wegvliegen met een zwarte zeeraaf. Maar ik zal je wat zeggen.

Toen gingen de ganzerik, Donsje en alle zes de jonge gansjes regelrecht het ganzenhok in, om te zien in welk een pracht en heerlijkheid de groote witte had geleefd, eer hij zich bij de wilde ganzen aansloot. "Kijk, zoo was het hier. Daar was mijn plaats, en daar stond de voederbak, die altijd vol haver en water was," zei de ganzerik.

Toen hij bij 't volgend boschje kwam, meende hij iets wits te zien schijnen door de struiken, en zijn hart begon van vreugd te bonzen. Ja, het was, zooals hij had gedacht. Daar lag Donsje zoo mooi te broeden, en naast haar stond de witte ganzerik.

Toen dacht hij weer aan de kraaien, en als hij aan Haspel dacht, die hem had gered, en den dood had gevonden, zoo kort nadat hij als aanvoerder was gekozen, werd hij zóó bedroefd, dat hij de tranen in de oogen kreeg. Hij had het wel heel moeilijk gehad de laatste dagen. Maar toch was 't een groot geluk geweest, dat de ganzerik en Donsje hem gevonden hadden.

"Ja, hij is niet zoo mooi als de jouwe," zei de zuster. "Maar hij is des te dapperder en onversaagd." "Hoe kun je dat weten?" vroeg Donsje. "Ja, dat zal ik je zeggen. De meeuwen en eenden hebben hier op de klippen een tijd lang zooveel geleden, want elken morgen voor zonsopgang komt hier een vreemde roofvogel, en neemt een van hen weg." "Wat is dat voor een vogel?" vroeg Donsje.

Dat waren sterke en wijze vogels, maar ze hadden niet zoo'n zacht en glanzend veerenkleed als Donsje, en ook niet zoo'n lief en zacht karakter. Al sinds den tijd, dat ze kleine, gele jonge gansjes waren, hadden ook de ouders en familieleden, ja, nu en dan ook de oude visschers duidelijk getoond, dat ze meer van Donsje hielden, dan van hen, en daarom hadden de zusters haar altijd gehaat.