United States or Liechtenstein ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik heb hem vermoord." "Neem me op je rug, Donsje, en breng me bij hem," riep de jongen. Ze vlogen weg, en Akka ging meê met de wilde ganzen. Toen ze bij den ganzerik kwamen, lag hij op het veld. Hij kon niets zeggen, maar snakte naar adem. "Kittel hem onder aan den hals, en klop hem op den rug!" zei Akka.

"Vader, Moeder, hier ben ik! Kent u Donsje niet meer?" riep zij. Eerst konden de ouden niet goed begrijpen, wat zij zagen, maar toen herkenden zij hun dochter, en waren natuurlijk verbazend blij. Terwijl nu de wilde ganzen en Maarten, de ganzerik, en Donsje zelf zoo ijverig mogelijk kakelden om te vertellen, hoe Donsje gered was, kwamen Mooivleugel en Goudoogje aanvliegen.

Zij riepen al van verre haar zuster welkom toe, en toonden zich zoo blij, dat Donsje thuis was, dat ze er van aangedaan werd. De wilde ganzen voelden zich goed thuis op de klippen, en er werd besloten, dat ze niet verder zouden trekken voor den volgenden morgen. Na een poosje vroegen de zusters Donsje, of ze met haar meê wilden gaan, om te zien, waar ze van plan waren haar nesten te bouwen.

Op die manier hadden zij Duimelot's spoor gevonden, tot bij de heide van Sunnerbo. Zoodra de ganzerik en Donsje Duimelot hadden gevonden, vlogen zij naar het noorden om naar Taberg te komen. Maar ze waren daar ver vandaan, en het donker was hen overvallen, eer ze den bergtop in het gezicht kregen.

"Ik zou liever zien, dat hij dood was, dan dat ik er den heelen zomer aan zal moeten denken, dat Donsje een witten ganzerik gekregen heeft," zei Mooivleugel. De zusters bleven toch heel vriendelijk voor Donsje, en op den middag nam Goudoogje Donsje meê, opdat ze kennis zou maken met hem, met wien Goudoogje zou trouwen. "Hij is niet zoo mooi als dien jij krijgt," zei ze.

"Dat weten we niet," antwoordde haar zuster. "Er is nooit zoo'n vogel hier op de klippen gezien. En het vreemde is, dat hij nooit een van ons ganzen aanvalt. Maar nu heeft mijn verloofde zich voorgenomen morgen met hem te vechten, en hem weg te jagen." "Als dat maar goed gaat," zei Donsje. "Neen, dat geloof ik niet," zei de zuster.

Nu trokken ze in een lange rij van het rotsige strand naar de kloof, waar Donsje wist, dat haar ouders zich gewoonlijk ophielden. Donsje's ouders hoorden tot de besten en aanzienlijksten onder de ganzen. Zij hadden langer op het eiland gewoond dan een van de anderen, en ze waren gewoon alle nieuwelingen te raden en te helpen.

Hij had er den heelen zomer over loopen droomen, wat een heerlijk oogenblik het zou zijn, als hij neerdaalde voor 't huis van Holger Nielssons hut, en Donsje met de zes jonge gansjes kon vertoonen aan de ganzen en de kippen, aan de koeien en de kat en aan Moeder Holgersson zelf, zoodat hij niet heel ingenomen was met het voorstel van den jongen.

De jongen had niet veel gezelligheid aan Maarten den ganzerik gehad, want de groote witte vogel dacht alleen aan het bewaken van Donsje, en week geen stap van haar weg. Maar daarentegen had hij zich aan de oude Akka en aan Gorgo den arend gehouden, en die drie hadden met elkaar veel prettige uren gehad. De vogels hadden hem meegenomen op groote tochten.

Ze gingen heen, en een oogenblik later zag de jongen Vader aankomen met Maarten onder den eenen, en Donsje onder den anderen arm, en met Moeder in huis gaan. De ganzerik riep, zooals altijd, als hij in gevaar was: "Duimelot, Duimelot, help me!" hoewel hij niet weten kon, dat de jongen in zijn buurt was. Niels Holgersson hoorde hem wel, maar hij bleef achter de staldeur staan.