United States or South Korea ? Vote for the TOP Country of the Week !


Dakerlia slaakte eenen blijden kreet. "Ach, dank! dank!" zuchtte zij. "Zulke woorden alleen kunnen mijne smart verlichten." "Blijf bedaard, vriendinne", zeide Witta. "Neen, laat mij dien troost genieten. Ik meende alleen, gansch alleen te lijden, en hij, hij tevens bezwijkt onder het gewicht der treurnis!" "Maar, Dakerlia, gij verbaast mij!

Toen Bandewijn Van Aelst weder aan den voet van den muur stond, riep de proost: "De veldheer houdt eene jonkvrouw gevangen, die Witta Sneloghe heet en mijne nicht is. Neemt gij als voorwaarde onzer overgaaf aan dat zij insgelijks in vrijheid zal worden gesteld?" Mher Baudewijn begon in schijn over deze vraag met zijne ridders te spreken.

Zij richtte zich hierop tot den grooten Steen aan de overzijde der straat en vroeg eenen dienaar, die in de halfgeopende poort stond, of jonkver Witta Sneloghe te huis was. Met een bevestigend antwoord leidde de huisknecht haar over den Neerhof.

"Wat zoet en helder leven sleet ik hier tusschen eene teedere zuster en eene zoete vriendinne!" zuchtte de jonge ridder, "Dit leven is ten einde voor mij!" "Maar, Robrecht, het is nog niet zeker. Gij kunt weigeren! riep Witta. "Wie heeft het recht om u te dwingen?" "Weigeren, zuster? Ik heb langen tijd geweigerd; er is niets aan te doen. Wie kan mij dwingen?

Witta Sneloghe stapte tusschen een twintigtal wapenknechten die haar nu en dan barschelijk bij den schouder namen of haar voortstuwden. Disdir Vos was niet meer met haar; ongetwijfeld had hij zich achter den dam of onder het kerkportaal verscholen in de gegronde vrees dat zijne tegenwoordigheid sommige Kerels kon aandrijven om hem eenen pijl door het lichaam te schieten.

Toen hij zijne woning had bereikt en in de zaal trad, vond hij zijne zuster met de handen voor de oogen zitten. Hij zag dat hare borst hijgde en glinsterende tranen van hare vingeren rolden. "Mijne zuster, mijne goede Witta", vroeg hij, "hoe zijt gij zoo bedroefd? Wat is de reden uwer smart?" "Ach, Robrecht", kreet zij, "die arme ongelukkige Dakerlia!" "Welnu? Dakerlia?

Ik ken hem, en het was mij gemakkelijk te raden dat eene zeer gewichtige zaak hem bezighoudt ... Gij luistert niet, Dakerlia; gij denkt weer aan droeve dingen ..." "Ach, neen", zuchtte jonkver Wulf, "ik luister ... Welke zaak zou hem bezighouden? Het is te vermoeden, Witta. De Hoop te Veurne heeft kennis genomen van het edict op den balfaart.

Zij borst in tranen los en begon luide te snikken. Alhoewel Dakerlia bij de woorden van Witta door diepe smart werd aangedaan, meende zij evenwel hare arme vriendin te troosten; maar nu hief zij, eensklaps getroffen, het hoofd op en overspande hare gehoorkracht, om de klanken op te vatten van een gesprek dat in de wachtzaal met ongewone drift werd gehouden.

Een angstschreeuw ontsnapte terzelfdertijd aan Dakerlia en Robrecht en, als vreesden zij dat dit afscheid eeuwig zou zijn, sprongen hun beiden de tranen uit de oogen. Dakerlia hief met een plechtig gebaar den vinger ten hemel, wees dus aan haren verloofde de baak der hoop en riep: "Robrecht, Robrecht, er is een beter leven. Vaarwel, tot wederziens daarboven ... mijn vader, Witta!"

En bij het uiten dezer laatste woorden legde Dakerlia zich de handen voor de oogen om de geweldige droefheid te verbergen die haar het hart beklemde. Witta misgreep zich over de reden dezer ontsteltenis en voelde zich geneigd om de vrees harer vriendin te deelen. Zij sprak troostende: "Nu, Dakerlia, dit huwelijk is nog niet gesloten. Mijn broeder heeft niet veel lust om te trouwen."