Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Ik ben weggevlucht bij de komst van den geneesheer. Bloed, bloed van die arme Dakerlia? Ik stierve moest ik het zien!" Een traan wilde in des jongelings oogen opwellen; maar hij bedwong dit teeken zijner ontroering met geweld. "Ach, het is wel wreed, het lot dat ons allen treft!" klaagde Witta. "Nu zal Dakerlia nooit meer in onzen Steen mogen komen.

"Ik geloof inderdaad, Disdir, dat mijn huwelijk met jonkver Van Woumen het u gemakkelijker zal maken de hand van Dakerlia te bekomen. Dit gezegde kwetse u niet. Gij weet dat Dakerlia bijna van kindsbeen af met mijne zuster Witta is opgevoed geworden. Geen wonder diensvolgens dat er allengs een gevoel van wederzijdsche genegenheid in ons is ontstaan, zonder dat wij het zelven wisten ..."

Wat hebt gij gehoord?" vroeg Witta, verschrikt door de fonkelende oogen harer vriendin. "Wat ik heb gehoord, Witta? Het is een gruwel. Daar sprak een wapenknecht; hij beroemde zich, bij de inneming van Brugge een van de eersten binnen de Kathelijnepoort te zijn gedrongen; en, om zijne gezellen te overtuigen, dat hij er inderdaad tegenwoordig was, legde hij uit hoe de zaak was toegegaan.

Dakerlia heeft ongelijk zich zoo diep te ontstellen. God zal mij Belpen; Hij zal in mij het recht laten overwinnen ... Wees toch redelijk, jonkver Witta; gij insgelijks, gij weent en snikt? Wilt gij beiden mij allen moed ontrooven?" "Maar wie is dan uw tegenkamper?" vroeg Robrecht. "Gij kent hem waarschijnlijk niet", antwoordde Segher Wulf aarzelende. "Zijn naam is?..."

Eene vrouw, die ik naar de reden dezer vreemde gewoonte vroeg zeide mij dat men dus van den drank een weinig ter aarde werpt voor de ziel van den afgestorvene, welke onzichtbaar het doodenfeest bijwoont. Eene andere, integendeel, beweerde dat men het doet als een offer om de Drollen te bevredigen." "De Drollen, wat is dit?" mompelde Witta verrast.

"Ramp, ramp!" klaagde Witta, "wie er ook overwinne, Vlaanderen zal overdekt worden met lijken ..." "O, mijn God!" kreet eensklaps Dakerlia verbleekend. "Wat geschiedt u? Wat ziet gij?" vroegen Robrecht en zijne zuster verbaasd. Maar Dakerlia greep haren verloofde de hand, trok hem naar de Hofstraat en antwoordde haastig: "Kom, kom, loopen wij naar huis. Mijn arme vader!

Maar, Dakerlia, indien hij verheugd was over de pogingen die de proost van St-Donaas aanwendt om dit huwelijk mogelijk te maken, zou dan mijn arme broeder sedert vijftien dagen in eenzaamheid morren, het hoofd schudden en zijne vuisten wringen, als drukte hem een pijnlijk gewicht op het hart?" "Ach, ik begrijp het, Witta: men wil hem dwingen!"

Meent gij dat het zijne zalige ziel verblijden kan dat gij u ziek maakt?" "Eilaas, ik weet het wel, Witta, en ik zeg het mij zelve genoeg, dat tranen dit schromelijk ongeluk niet kunnen herstellen; maar tranen verlichten mijne smart. Mettertijd zal ik allengs wat moed terugvinden.... Morgen, niet waar? Morgen zeer vroeg zullen wij naar het kerkhof gaan en langer nog dan heden op zijn graf bidden?"

Zingende en springende door veld en bosch, ging elke Kerel met vrouw en kinderen zijnen weg; en een vierendeel uur later was het zoo stil op de hofstede alsof er niets was geschied." "Mij schijnt", bemerkte Witta, "dat de Kerels in de Ambachten grof en woest moeten zijn." "Toch niet; zij zijn zeer goed, vroolijk, trouw, dienstvaardig en arbeidszaam; maar hunne trotschheid is iets opmerkelijks.

Er waren vijf of zes dagen verloopen sedert den dood van Witta en van Burchard Knap, zonder dat de Kerels op den toren eenige tijding van buiten hadden vernomen.