Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !


Langen tijd was zij weder in stille mijmering bedolven gebleven toen de deur der kamer werd geopend en eene jonge maagd met uitgestrekte armen tot haar kwam. Zij stond op en zeide na eene blijde omhelzing: "Ach, Witta lief, hoevele uren wacht ik reeds op u! Allerlei angstvolle gedachten bestormen mij. Ik vreesde dat gij ziek geworden waart.

"Gij moet de kostbare reliquiekas in uwe slaapkamer zetten", bemerkte Witta, "dan zal de booze geest onmachtig zijn ooit uwen slaap te storen." "En wij zullen te zamen er voor knielen en God en zijnen dienaar St-Donaas dagelijks loven en danken, niet waar, Robrecht?" "Zonder twijfel, Dakerlia. In onze slaapkamer, op Ravenschoot, is eene breede schoorsteentafel.

Ach, nu hij eeuwig vaarwel aan den schoonsten droom zijner ziel had gezegd, nu las hij met klaarheid in zijnen eigen boezem, nu kon hij afmeten wat hij had verloren en welke schrikkelijke opoffering het noodlot hem had afgedwongen! Zijne goede zuster Witta, de arme weeze, welk zou voortaan haar lot zijn? Met de trotsche Placida zou zij niet lang kunnen wonen zonder zich vernederd te gevoelen.

Gij hebt alweder geweend!" bemerkte Witta verwijtend. "Gij bedriegt u", zeide Dakerlia met eenen pijnlijken glimlach, "ik heb niet geweend; maar droef was ik toch onuitsprekelijk. De mensch, vriendinne, is zoo zwak in den strijd tegen zijn eigen hart!" "Maar, Dakerlia, gij moet verduldig u onderwerpen aan het lot. Zoudt gij dus jaren lang gaan treuren over iets dat niet te veranderen is?"

Een scherpe angstkreet ontsnapte de bevende Witta. Jonkver Wulf aanschouwde hem integendeel met eenen tergenden twijfellach op de lippen. "Er is slechts één middel voor u om uw leven nog te redden", hernam Disdir Vos. "Dat Dakerlia mijne hand aanvaarde, en de veldheer schenkt u beiden genade.

Bij de smokige vlam der koperen lamp loste haar bleek gelaat zonderling op haar zwart kleedsel uit. Van tijd tot tijd rolden er nog eenige tranen op hare wangen; want ondanks de pogingen harer vriendin Witta, die nevens haar was gezeten, ontstond het beeld haars vader immer opnieuw voor hare oogen.

Mher Rijkaard Van Woumen, die onzen heer graaf tot Rijssel heeft vergezeld, moet dezen morgen teruggekeerd zijn; en gij begrijpt wel, Dakerlia, dat Robrecht niet mag nalaten hem te gaan begroeten. Nu zou ik moeten huiswaarts keeren; ik ben slechts gekomen om te vernemen hoe het met u gaat." "Gij verlaat mij reeds? Ach, Witta, dan ben ik weder zoo gansch alleen! Blijf, ik smeek u!"

Dakerlia vloog haren verloofde met eenen angstschreeuw aan den hals. "Arme Robrecht!" zuchtte zij. "Wee, wee ons, het is Witta, de goede Witta! Gruwelijk, Disdir Vos, de valsche verrader, stoot haar voort en mishandelt haar!" "Mijne zuster? Zij ook, zij zou boeten voor de misdaad! O, neen, mijn God, laat mij sterven; maar behoed een arm, onschuldig kind!"

Is deze zwakheid een zondig vergeten van den plicht, de hemel zal mij vergiffenis schenken in aanzien mijner onderwerping aan zijn besluit." Robrecht had deze woorden op zulken lijdzamen, smartelijken toon gesproken, dat Witta de handen voor de oogen had geslagen en luidop snikte. "Ween niet, zuster lief", zeide hij, "er is niets aan te doen.

"Zeker, zijn verdriet is groot; maar dit is het niet", bemerkte Witta met verdoofde stem. "Wat hem onrustig maakt en hem aanjaagt is een geheim, dat hem op het hart ligt." "Een geheim?"