Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 7 juni 2025
Daarom kijk goed; en zoo zult gij dingen zien, die aan mijn woorden het geloof zouden kunnen ontnemen." 22 Ik hoorde van alle kanten kreten slaken, en niemand zag ik die dat deed. Waarom ik gansch verbijsterd stand hield. 25 Ik geloof dat hij geloofde dat ik geloofde dat al die kreten door de takken henen, kwamen van menschen, die zich voor ons verborgen hielden.
Den 18 dezer ging ik 's morgens vroeg uit, om de vermaarde Beaume of Grot de Rolland te zien; onder anderen verzeld door den zoon van een Koopman, aan wien ik hier aanbevelingsbrieven had. Wij hadden ons van eenige fakkels en kaarsen voorzien, en dewijl de berg van Marseille Veire, waar deze grot is, wel twee uren gaans van de stad afligt, en men daar zijnde eenen zeer moeijelijken weg heeft, namen wij, om ons niet te veel te vermoeijen, voor 3 livres een cariole, die ons moest brengen aan het gehucht Bonavenne, digt bij de buitenplaats van den Heer Borelly, dat omtrent twee derde van den weg is; daar ter plaatse woont een wegwijzer, zijnde een bakker, die gewoon is, om de vreemdelingen naar en in de spelonk te geleiden. Ik kwam met hem over een voor een kleine som. Na in een herberg, die hier digt bij staat, wat ontbeten te hebben, voorzag onze leidsman zich van vuurslag en zwavelstokken, en wij trokken op het pad, en kwamen niet verre van daar langs den oever van de zee, waar ik een menigte ballen van onderscheidene grootte vond liggen, veel overeenkomst hebbende met die, welke men wel in de maag van het rundvee vindt. Deze ballen, uit vezeltjes van zeeplanten en diergelijken bestaande, worden door de beweging van het water op het strand gedurig gerold, en krijgen daar door een zekere vastigheid en ronde gedaante. Wat verder op komt men aan een boschje van pijnboomen, dat aan onzen geleider behoorde; zij stonden bijna op de barre rots, en aan de schrale zeewinden blootgesteld, en evenwel groeiden zij nog. Hoe vele plaatsen zijn 'er niet in onze duinen, waar zij beter zouden groeijen, en deze liggen geheel ledig. Een schaapskooi, van ruwe stukken steen onder tegen eene rots in een klein dal gebouwd, maakte geene onaardige vertooning; hier moesten wij tegen de rots op, en vervolgens langs een zeer steilen weg weder benedenwaards klimmen, tot aan den ingang van de spelonk, die omtrent ter halver hoogte is van den berg. Men moet 'er op knieën en ellebogen inkruipen, en dan heeft men eene plaats, waar men weder overeind kan staan, hier staken wij, hoewel met veel moeite, door den wind, die in het gat blies, onze flambouwen aan, kropen vervolgens weder een enge opening door; het geen wij naderhand, wat verder in de spelonk, nog eens verpligt waren te doen. Van tijd tot tijd zetten wij een brandende kaars; hier was het nu een ruime en hooge gang, doch de grond was zeer afhellende, en door de vochtigheid zoo glibberig, dat men dikwijls moeite had, om zich over eind te houden. Omziende zagen wij een van de kaarsen in het verschiet en zeer hoog, zoo veel waren wij al afgeklommen. Aan de wanden en het gewelf zag ik hier en daar kegels van een geelachtigen steen (spath), maar hier waren de schoonste. Twee pijlaren verheffen zich tot eene aanmerkelijke hoogte, zij hebben eenigzins de gedaante van palmboomen, zijnde boven aan het breedste; tusschen beide ziet men, om zoo te spreken, het voetstuk van een derde kolom, deze heeft wel wat van een antiek altaar; boven dit een en ander ziet men van het gewelf, dat zeer hoog is, als een stuk doek met plooijen nederwaarts hangen; alles ziet zwart door den rook der fakkels, het geen deze vertooning nog ontzaggelijker maakt. Aan de linkerhand van den ingang komende, is een gat, dat zes of zeven voeten omtrek mag hebben; naar het geluid door het rollen der steenen, die wij 'er in wierpen, moet hier een zeer diepen afgrond zijn; digter bij den ingang hadden wij nog een diergelijk gat gevonden. Verder opgaande, zoo ver men komen kan, toonde onze leidsman ons aan het eind nog een gat in den wand, als een oven, en verhaalde ons, dat zijn broeder de stoutheid gehad had van hier intekruipen, en 'er wel een halfuur in had doorgebragt, doch vond het overal zeer naauw; daar wij geen zin hadden, om zijn voorbeeld te volgen, keerden wij terug. Hier en daar ziet men kleine kommen met water, het welke wij ook op verscheidene plaatsen voelden druipen: het is dan ook door deze zijpeling van het water door de rots, naar het mij voorkomt, dat die kegels (stalactiten) in allerlei gedaanten worden voortgebragt; de steen- en aardachtige deelen, die het water met zich voert, hoopen zich op of blijven aan elkanderen hangen en kristalliseren zich; want eenige stukken van kegels afslaande, vond ik het van binnen ringsgewijze samengesteld uit rooden steen en geelachtige kristallen. De beeldhouwer Puget wilde 'er de twee pijlaren, waar ik u van gesproken heb, uit laten nemen, om dezelven te bewerken, en ik geloof wel, dat zij, gepolijst zijnde, fraai zouden. wezen; doch het was jammer, dat men die trotsche voortbrengsels der natuur van hier weg nam. Wie weet hoe vele eeuwen 'er noodig geweest zijn, om ze daar te stellen, en dit werk zou men verwoesten om de pracht en weelde te tooijen; ligtelijk komt men wel weder eens op dien inval, doch ik hoop, dat de overheid 'er voor zorgen zal. Door den tijd zullen de pijlaren zich waarschijnlijk met het geen 'er boven hangt, in de gedaante van een geplooid doek, vereenigen, en welke zonderlinge verschijnsels kan de natuur hier nog opleveren. Zou men ook, daar deze pijlaren zoo lang staande zijn gebleven, niet mogen veronderstellen, dat hier gedurende dien tijd geen zware aardbevingen hebben plaats gehad? Behalve den weg, dien wij gegaan waren, zijn 'er nog eenige andere wegen in deze spelonk; maar zij zijn niet diep. Ik had geen thermometer bij mij, doch volgens daar van gevonden aanteekeningen staat dezelve in het diepste gedeelte van dit onderaardsch gewelf, het gansche jaar door op 11 graden, schaal van Reaumur. Men behoort zich dan, vooral als de buitenlucht warm is, niet te luchtig te kleden, wanneer men deze spelonk gaat bezoeken, ook moet men niet veel goeds aandoen, om dat het ligtelijk bederft, niet alleen door het vuil te maken, maar zelfs door het te scheuren; want men treft gaten aan, waar men als in een schoorsteen moet inklimmen. Aan een paar flambouwen heeft men genoeg, omdat meêr te veel rook veroorzaken; maar van kaarsen moet men zich wel voorzien, om die hier en daar neder te zetten. Dit hol, zoo verlicht zijnde, levert een zonderlinge doch akelige vertooning op, en zij die een' tempel van Pluto of hellegrot willen teekenen, 't zij voor een tooneel-decoratie of anderzins, raad ik, om dit voor een model te nemen . De rots, waar in deze grot is, behoort thans aan den Heer Rostan te Marseille volgens het zeggen van onzen leidsman. De naam van de landstreek is Moredon. In het terug keeren, in plaats van buiten tegen de steile rots niet ver van de opening of ingang der spelonk weder op te klimmen, wees onze leidsman ons een gat binnen in dezelve, dat hij zeide, dat gemakkelijker was. Hier klimt men in als in een engen toren, en zoo doende komt men op een punt van de rots uit. Dit alles is voor menschen, die het bergklauteren niet gewoon zijn, een vreemd werk. Om de verandering bragt onze leidsman ons gedeeltelijk langs een' anderen weg door een buitenplaatsje, waar nog al eenige boomen stonden, en waar men ons goede druiven en vijgen gaf. Overal hier omstreeks langs de zee, vangt men om dezen tijd een menigte kwakkels, met een soort van netten, die men bij ons flouwen noemt. De kwakkels, om dezen tijd trekkende, worden door lokvogels hier naar toegelokt, en legeren dan om die kooijen, die bij menigte aan staken onder elkanderen hangen; men maakt vervolgens gerucht, waar door zij verbijsterd in de netten vliegen. Dit geschiedt gemeenlijk 's morgens zeer vroeg; bij dit buitenplaatsje zag ik zulk een toestel voor die vogeljagt. Men vangt 'er op die wijze zeer veel, zelfs naar men ons verzekerde tot 300
Toen hij deze woorden sprak, liep er een schok van verbazing in het rond; de arme vrouw sloeg hare handen samen en zeide: "O Heere!" en allen zagen onwillekeurig elkander aan en hielden den adem in, als om zich schrap te zetten tegen den storm die nu moest uitbarsten. Legree keek eerst verbijsterd en versuft, maar daarop barstte hij los.
Het is natuurlijk niet zoo vreemd, dat twee broers precies op elkaar gelijken, maar wel, dat zij beiden denzelfden tand op dezelfde wijze met goud hebben geplombeerd. Hij liet mij uit en op straat gekomen wist ik niet, hoe ik het had; ik stond geheel verbijsterd. In mijn hotel teruggekomen stak ik mijn hoofd in een kom koud water en probeerde kalm over de zaak na te denken.
De worm verricht zijn werk op het doode lichaam niet met grooter zekerheid, dan deze sluipende koorts op het levende gestel. Zwak, vermagerd en bleek, ontwaakte hij ten laatste uit wat een lange, benauwde droom scheen. Met moeite oprijzend in bed, 't hoofd steunend op zijn bevenden arm, keek hij verbijsterd rond. »Wat is dit voor een kamer?
Nu dan: ja ... fluisterde hij, doodmoê. Ik weet het ... Wat weet je? Ik was het, die ... Die wat ... Die William omkocht ... om die brieven niet binnen te brengen. Verbijsterd bleef Frank hem aankijken, een nevel trok over zijne oogen, het duizelde om hem heen: hij wist niets meer, begreep niet meer, vergetend, dat even te voren de waarheid door hem heen gebliksemd had.
Johan door al dat stikkedonker verbijsterd, voor het immer aandringende zwart schuw als voor gevaar, aarzelde opnieuw, tastend naar de kilkou der muren, zoo dichtbij, en strompelde dan, al trachtend met de voeten den weg te begrijpen, tegen vuilnis op, er onder tegenaan geheuveld. "Dat vervloekte donker," mopperde hij, aan zichzelven overgelaten, Vogel vergeten.
Het is de periode die opent met de reeds genoemde groote canzone "Gij Vrouwen edel, die de liefde kent" en het sonnet waarin hij spreekt van de ontwaking der liefde in het "edel hart". Dante's taal is nu oorspronkelijker en machtiger, zijn hart rustiger; hij begeert niet meer haar schoonheid, maar prijst alleen haar deugd en als Amor thans weer al zijn zinnen uitdrijft en hem geheel met de gedachte aan haar vervult, is hij niet langer verbijsterd, maar gelukkig.
Ik teer puur weg. Ik heb me afgewerkt voor dien zatbalg daar! En nu, nu steekt hij een handje toe, Mijnheer Anatole, om er mij wat rapper in te krijgen ... in den put ... in den put." Ze ging achterover wegzakken, in zachter gekerm, maar hief zich ineens recht op hare puntige ellebogen, en kreet het heesch uit in 't verbijsterd gelaat van den zwijgenden Doxa: "Wat? Wat zegt ge weer?
Daaronder stak ik de punt van het pookijzer en boog dit toen omlaag. De kram sprong met een zwaren slag open. Met bevende vingers opende ik het deksel. Wij stonden beiden als verbijsterd. De kist was ledig! Geen wonder dat zij zwaar was. Het ijzerwerk was twee duim dik. Zij was massief en solide gemaakt, als bergplaats voor zaken van groote waarde, doch zij was geheel ledig.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek