Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 8 mei 2025


Ik verlang geen buit van den vijand; maar als een mensch hier in de nabijheid maar een sikkepitje medelijden of vriendschap in zijn hart heeft, laat hem mij dan een slok wijn geven en mij 't zweet afdrogen, want ik smelt bijna tot klaar water weg." Op deze smeekende bede werd hem wijn gereikt. Men droogde hem af en bond de schilden los, waartusschen hij had vastgeklemd gezeten.

"Nu," bromde Sancho, "laat mij dan toch eens van die gebraden patrijzen proeven. Die kunnen toch wis en waarachtig geen kwaad." "Ja, zeker wel," riep de lijfarts; "zoolang ik in leven ben, zal mijnheer de stadhouder daar geen sikkepitje van over de lippen krijgen." "En waarom dat niet?" vroeg Sancho Panza driftig.

De kooplieden konden uit Don Quichots gansche toetakeling en uit de dolle taal, die hij uitsloeg, wel dadelijk opmaken, dat het met hem daar boven niet recht pluis moest wezen, en een van hen, een jolige snaak, antwoordde dus dadelijk met even groote deftigheid: "Koen, dapper en roemwaardig ridder! wij hebben den naam van de eerbare jonkvrouwe, dien gij daar uit- galmt, nog nooit gehoord en hebben dus ook geen sikkepitje tegen haar in te brengen.

Het avontuur is gelukkig volbracht, zonder iemand schade gedaan te hebben, gelijk gij uit dat getuigschrift daar aan die lans met eigen oogen zien kunt." De hertog richtte zich langzaam op en nam den schijn aan, alsof hij uit een diepen slaap ontwaakte. Evenzoo deden de hertogin en de overigen, en allen hielden zich zoo verbaasd, alsof zij van al het voorgevallene geen sikkepitje wisten.

Ja wel zeker; ik kan natuurlijk niet bewijzen dat dit onmogelijk is; maar ik houd dan maar eenvoudig vol dat ik er geen sikkepitje van geloof. Dat zulk een vers van acht en veertig regels ontstaan zou zijn door de letters van een of meer letterkasten door elkaar te gooien, dat gelooft niemand. Als zoo iets dergelijks nu eens in den bijbel stond, dan zoudt ge eens wat hooren! Wat een bijgeloovige menschen! Wat een onnadenkende menschen! Met zulke menschen valt niet te redeneeren! Maar verlangt de geleerde monist Haeckel van ons niet iets dat duizendmaal absurder is? Een gedicht over de Schepping, bij toeval ontstaan,.... onzin. Maar de wereld zelve, door toeval ontstaan, diepe wijsheid! Professor Reinke uit Kiel, een botanicus van grooten naam, heeft een geleerd boek geschreven, de wereld als daad, »die Welt als That«; hij bespreekt ook daarin de vraag: is het denkbaar dat een cel in het verre verleden vanzelf is ontstaan uit de anorganische bouwstoffen? Hij verzekert ons dat de kunstmatige vorming van organische verbindingen (b.v. eiwit) uit anorganische grondstoffen nog nooit en nergens is gelukt. Gesteld het onwaarschijnlijke geval dat het lukte, dan moet eene nog moeilijker vraag worden opgelost: hoe is nu daaruit een levende cel ontstaan, die bij hare voeding machine-arbeid verricht, en het vermogen van voortplanting bezit? Want de eerste cel moet, van haar ontstaan

"Wat!" riep de ridder, "de knapzak weg?" "Nergens te vinden," antwoordde Sancho. "Maar dan hebben we ook niets meer te eten." "Geen sikkepitje," zei de schildknaap; "of we moeten het gras en de kruiden kauwen, die de schapen overlieten." "Dat alles zal zich wel schikken," troostte Don Quichot; "maar kijk nu eens naar mijne kakebeenen en vertel, hoeveel tanden ik ben kwijtgeraakt.

En onderweg dicht hij: »Ik wil een gedicht maken over niets," begint hij, »het is gedicht terwijl ik te paard zat te slapen," hij voelt zich behekst, weet niet of hij waakt of droomt; zijn hart is op 't punt van verlangen te barsten, maar daar geeft hij geen sikkepitje om; wie zijn geliefde is, weet hij niet, maar toch bemint hij haar zéér, maar toch kent hij er een die schoner is, alleen weet hij maar niet waar hij haar vinden kan... In zulk een stemming van opgeruimde onverschilligheid en vage verliefdheid dwaalt de zanger om van het ene hof naar het ander.

"Dat wil ik nou justement niet zeggen," antwoordde de vrouw des huizes, terwijl zij de overgeschoten kliekjes ontweldigde aan de duizend en eene vlieg, die er op aasden: "de jonge vrijster althans heit bijkans geen mond vol 'egeten; maar zij hebben al wat ik nog overhad an vleisch en nog een brood, dat ik van den bakker heb laten halen, in een groote blikken trommel 'estopt, die zij met zich hadden, puur as gingen zij naar het onbekende Zuien, en of er te Naarden of te Weesp, waar zij dan ook heentrokken met 'erlui huifkar, geen sikkepitje te krijgen ware."

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek