Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 2 november 2025


Ende ooc willic gheen mans vriendinne Sijn, die leeft onder des hemels trone: Al waar hi een coninc ende spien crone, So en dadic mi niet te cleine. O scone maghet van herten reine, Al dadi die wille mijn, Uutverkoren Sanderijn, En bleve u onvergouden niet.

Daar ebje die alkemeen sontvloet! daar ebje moeder met kindj' en kindj' met moeder! Kijk die kwaai jonk, die leit niet sijn bloote b.... in 't water. Herr-Rtt! weer op een andere kane bier! , , , Juffrouw!"

Tal van mannen en vrouwen, die tot den adel behoorden, lieten zich in den geestelijken stand opnemen. Een Westvlaamsch auteur der 14de eeuw gaat zelfs zóóver dat hij zegt: Van vier moneken sijn die drie Gheboren van groten maghen. In de geestelijke ridderorden waren beide elementen der toenmalige maatschappij vereenigd.

De kerstenconinc, sijn vader: O Esmoreit, doet mi nu verstaen Ende segt mi, waer hebdi ghewoent? De jonghelinc: Met eenen coninc die es ghecroent Te Damast, her vader mijn.

Ay ootmoedich god van hemelrike, Nu wilt haer ziele ende die mine ontfaen, Want dleven es met mi ghedaen. Ghi heren, vrouwen, wijf ende man, Nu nemt hier exempel an: So wie dat met trouwen mint, Als hi sijn lief terwille ghewint, Hi spreke hoveschelike daer van. Want van Deenmerken die edel man Bi qualike spreken, bi valschen rade, Es hi bleven in die scade, Dat hem coste sijn edel lijf.

De bakker leverde, of de huismoeder bakte zelve, een brood, waarin een boon verborgen was; bij de boeren heette 't "de bonekoek", in de steden "'t coninxbrood"; en de boon was het, die "het lot van conig te sijn" besliste." Het Driekoningenbrood is nog niet in onbruik.

Eest dat sake, dat ghi mi geeft Enen drincpenninc in mijn hant, Ic salse u doen spreken, coen wigant, Also veel als u herte begheert. Ene penninc es saen verteert, Ende ooc qualic overbracht! Loopt ende haest u al u macht, Ende doet mi spreken Sanderijn: Daer sijn twe penninghen root guldijn. Segt hare met woorden sterke, Dat hier een bode es uut Deenmerke, Diese met haesten spreken moet.

Mijn tranen ende mijn klachten Zijn mijn spijs die mij steedts voedt; Als men mij vraeght met verachten: Waer is nu uw Godt soo goedt? Ick smelt als ick denck daeraen. Hoe ick voormaels plagh te gaen Met een hoop volcks hier te lande. Om u Heer, te doen offrande. Waerom wilt ghij u zoo quellen En beroert sijn, o ziel mijn?

De stille minnehandel wordt ontdekt, men poogt de gelieven tegen elkander op te zetten, C. vraagt om uitlegging en doet of hij niets meer van haar weten wil »singende overluid een deuntje gelijk de jonge minnaers ende hovelyngen gewend waren«. Maar zij gaat hem na, »vernieuwende hem alles wat se om sijnentwil al had geleeden en uitgestaen, daer van sijn gemoet ten volle overtuigd was«. De verzoening is volkomen, hij verlaat het kasteel, zij »passeert van den dienst« en na nog een aantal lotgevallen, waarbij C. »vol moets en coragije is, denckende dat geen see te hoog gaan en mogt, als hij maar dat mogt genieten, daar alle hartstogten op gevallen scheenen«, trouwen zij eindelijk den 11den April 1613.

Ende om dat'er sijn die haer selven niet garen tot eene proy souwen overgeven, daerom heft men sulck een geschreeu op, daerom heeft het Hof, dat haer inde weegh is, de lever gegeten: daerom werpe men sulck een gesnater uyt: Dat'er geen reguard meer genomen en werd, of de Rechter en aengeklaeghde malkander te nabestaan, ende de Berichter partye, ende partye Berichter was: dat het axiame Extraterritorium, aut sine auctoritate jus dicenti impune non paretur: dat, Deliberante principe nihil esse innovandum, wierden met de voet getreden.

Woord Van De Dag

kei

Anderen Op Zoek