Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 9 juni 2025


Daar bestond de oude twee-dubbele eikendreef nog, daar zagen wij nog de ontzaglijke purpere en groene beuken in de diepten der weiden en, langs de baan, die lage baksteenen en witgekalkte huisjes, onder roode daken. De zomerwindjes fluisterden door de blaren en deden het machtig landschap zinderen en bewegen van een ingetogen leven. De vogels piepten.

Het was zijn glorie zijn vogels te hooren roemen. Miranda was goed bedacht geweest, want aan dezes zolder dankte hij de stamouders van zijn kooi. Intusschen was zijn gevederde bevolking toch noch gestegen tot zes-en-negentig mannekens en poppekens. En weer lagen, in den vierden kweekzomer, de poppekens op hun broze sprikkeleitjes te broeien en gaapten en piepten de jongskens in de nesten.

De musschen piepten toen schel en protesteerden tegen; de tien spreeuwen fladderden weêr hóog en verdwenen... Het volgende jaar, tegen den winter, scheen het Noodlot daar ginds haviken, sperwers, uilen? vreeslijker te dreigen. Spreeuwen fladderden af en aan; onze musschen protesteerden heviger... Maar dit jaar is het gekomen.

Wat gij daar zegt, siste Ernest tusschen zijn opeengeperste lippen, is van een .... Zeg het niet. Scheld niet. Ik vergeef u. Er viel eene stilte. De wielen ronkten op in hunne guttabanden en piepten soms op hunne as. Men hoorde den achtslag van de paardenhoeven. Vere keerde zich geheel naar Ernest om, legde haar handen op zijnen arm.

Bij tusschenpoozen roffelden de trommen en piepten klagelijk de pijpers. En dan zongen zij, met zware, logge stemmen, griezelig droef-klinkende liederen.

Daarop sloeg de haan met zijn vleugels, deed zijn hanekam opzwellen en kraaide weer; en allen huiverden, de kippen en de kleine kuikentjes; maar zij waren er wat trotsch op, dat een hunner zulk een ferme kerel was; zij klokten en piepten, zoodat de weerhaan het wel moest hooren; hij hoorde het dan ook, maar verroerde zich daarbij niet.

Iederen keer bijna rustten ze uit in een kleine wei, aan wier linkerkant Deauville lag, Hâvre rechts, en die uitzag op de volle zee. Ze schitterde in de zon, lag effen als een spiegel, zóó kalm dat men nauwelijks haar ruischen hoorde; musschen piepten ergens, en het wijde hemelgewelf overdekte dit alles.

En Lize, die hoe langer hoe nieuwsgieriger werd om de geluksklok te zien, praatte en vleide en bedelde wel zoo lang, dat het mannetje zei: "Nu, kom dan maar, maar vergeet nooit, dat je mij ongelukkig zou maken, als een ander ooit te weten kwam, dat ik je de klok had laten zien!" Toen sloot hij zuchtende de deur open. Het slot knarste, de hengen piepten, en daar zag Lize de klok.

Naar adem krimpend, dee-die 'n stap, 'n vasthou betastend, gebroken-van-gebaar, alsof-ie in stikking zou storten. En wagglend, zwaarvol van hoofd, bonsde-die lomp tegen 't beschot, dat de delen krakerig piepten. "Zeg-ie niks, Eli?" , vroeg ze, 'r hand in zoeking vooruit tot ze 'm raakte. Dat rilde 'm wakker. "Morge zulle we prate," zei-ie simpel, de trap afstromplend. "Zeg-ie me nie goeie-nacht?"

Als de meisjes Moraeus 's wintersavonds aan 't borduurraam zaten, was 't zoo innig gezellig in de groote kamer, als de appels piepten in de kachel, en als de mooie Gösta Berling of de goede Ferdinand op visite kwamen en de meisjes plaagden, door den draad uit de naald te trekken of ze scheeve steken lieten maken en de kamer weerklonk van hun gesprekken, hun grappen en hun lachen; als hun handen elkaar ontmoetten onder 't borduurraam, dan rolde juffrouw Marie geërgerd haar knoopwerk op en ging heen, want zij haatte de liefde en al wat daarmee in verband stond.

Woord Van De Dag

phylarchos

Anderen Op Zoek