Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !

Bijgewerkt: 25 mei 2025


De plager Verrast hen alzoo. "Wel, zoetjen! Ik groetje, Ik stoor je maar noô. De vrijheid Is blijheid, Is t'huis op het ijs. Elk kiest zich een liefjen; zoo wil het 's lands wijs." Luid schreijend, Hen beîend, Houdt Klaertjen 't gezigt, Bij 't blozen Om 't kozen Op 't ijsvlak gerigt, En zuchtend En duchtend Reikt ze Elze de hand, "De linke," roept Flip, "want de regte is mijn pand!"

Een blomken heb ik staan, nabij me, in de oude boekenzale, dat altijd, naar den dag toe, keert zijn' blaârkes, altemale; het wenden mag ik zus of zoo, dat ik begere volgt het noo, en 't zoekt, weerom naar mij gericht, nog altijd liever 't zonnelicht!

De liefde Vondel zal het ons leeren in het bruiloftsdicht, dat hij bij zich heeft is in de kerk begonnen: Een wijl hiernae geviel 't, toen deser dochtren geest Kerckpleghtigh besigh was te vieren 't jaerlyx feest Met lofsangh en gebeên, gelijckse 't noô versloffen, Dat d' een van 't kerckgewelf werd in de borst getroffen, enz.

Toen zij moest heur zelf verliezen, Van twee kwaden 't beste kiezen, Met een droef adieu, te noô , Riep: "ik hope in deze golven Meer meêdoogen is gedolven Als in 's konings herte snoô!" God, hoe langs hoe goedertierder, Van dit scheepken was de Stierder Zelf, met eenen Wester wind, Die het blies hoe langs hoe lochter , In den schoot van 's konings dochter, Voor een Engel en geen kind.

Ik zweer bij 't hoog tooneel van mijn rechtvaardig leven, Gij hebt uw eigen roê mij in de hand gegeven: Als tegen zijnen heer de slave zich opwerpt, Noodzakelijken moet de roede zijn gescherpt, Het lastig juk verzwaard, de hals hem òverwogen, En zijn hardnekkigheid gebroken en gebogen, De stoute hoogmoed van zijn vleugelen gekort; Hoe 't bedde zachter is, hoe hij veel trager wordt, En hoe men hem meer recht en voordeel zal aanbieden, Hoe hem veel meer te kort zal dunken te geschieden: 't Is weelde, die uw jeugd al lang genoeg verschoont, Best dat men u verdrukt en houdt in de oud' gewoont'; De roede is van den neers en eerst in 't vuur gesmeten, Nu 't langer niet en smart, de striemen zijn vergeten; Gelijk de gladde hengst, die op den stal verkoelt, Zijns heeren sporen niet in lange en heeft gevoeld, Noch toom, noch breidels dwang, alreede kwaad om temmen Te noô laat zijnen heer weêr op den zadel klemmen , Het steigert en het briescht, van weelden ongezond; Nu schort u ook 't gebit van ijzer in den mond, 't Is best, dat men u weêr deez' ziekte doet uitzweeten, En voor een vette sop geeft slagen voor uw eten: Gaat henen in 't gareel, gaat henen, bouwt en slaaft, Ik wil, dat gij den weg van uw vertrek opgraaft .

Oet de wîte smit ê al met ne sleiferkei en he röp: "ik magge 't eerste oetsmîten watte? we doot toch knikkeren? Zonnen fijnen sleiferkei he'j noo nog nooit ezeene; 'k heb 'm evondene op de Grolsche grinte bie Hendrik van den Trekpot, kik es wat 'n mooien!"

Geen vreemde inzonderheid beproeve 't hem te dwingen, Die walgt van al het vreemde en alle vreemdelingen, Er geen ten burger wil, hun omgang schuwt en vliedt, En op zijn wettig erf hen noô vertoeven ziet. Zoo denkt een echte Fries, zoo denkt hij al zijn leven; Dien inborst kunt ge niet hervormen of weêrstreven . VAN HALMAEL, Ats Bonninga, Treurspel, Leeuw. 1830, 2.

Het vochtige geboomt strijdt om zijn laatsten dosch, En laat het nog zoo noô van twijg en stengel los. Alleen de krachtige eik draagt fier zijn bonte blâren, Al dorden aan zijn voet de rimpelende varen, Al slaat de braamstruik, aan een purper-groene loot, Zijn laatsten looverpronk van hel en gloeiend rood Om 't bruin en vochtig mosch van tronk en wortlen henen.

En Merlijn, van uit het vergier, zag en hij ontzette er om, dat Gawein, staande zoo recht, maar zóo bleek reeds, als veeg was des stervens...... En dat zelfs het wonderbed niet meer van noô was. Maar Gawein, recht naast zijn ros, had uit de diepe arsoentasch een vierkant ding genomen, dat was omwikkeld in een lange, witte reep van sindaal...

't Leeft overal entwat: 't zij op, 't zij onder 't vloeien der waters; op de veurst gezaaide blommen bloeien; de pannen, levenloos 'n zijn zij; noch in 't stroo van 't schamel dak en weunt het schamel blomke noo.

Woord Van De Dag

rozen-hove

Anderen Op Zoek