Vietnam or Thailand ? Vote for the TOP Country of the Week !
Bijgewerkt: 17 juni 2025
Vreest niets, mijne liefsten, sprak Uilenspiegel, gij zijt zoo zoet en zoo zacht, dat men u overal zal minnen, vieren en streelen. Bij elke bemachtiging, door onze legers gedaan, krijgt gij ook uw deel van den buit. Ik, ik zal niemendal krijgen, ik ben reeds te oud, sprak Stevenijne krijtend.
HERMIA. Wee mij, gij tooverkol, gij bloesemworm! Gij liefderoofster! wat! kwaamt gij bij nacht, Het hart mijns liefsten stelen? HELENA. Mooi, voorwaar! Hebt gij geen zedigheid, geen maagdeblos, Geen spoor van schroom? Is dit uw doel, dat gij Mijn teedren lippen schampre taal ontlokt? Foei! veinzend, huichlend, vinnig nufje, gij! HERMIA. Ben ik een nufje? Zoo! was dat uw spel?
Oer-momenten wanneer gij over mij heen gaat o reeds komt gij weer, Geeft mij nu enkel het genot van wellust, Geeft mij den drank mijner hartstochten, geeft mij welig, wild leven, Heden ben ik de metgezel van de lievelingen der natuur, hedennacht tevens, Ik behoor tot hen die gelooven in den vrijen wellust, ik neem deel aan de nachtelijke orgieën van jonge mannen, Ik dans met wie dansen en drink met wie drinken, De echo's weergalmen ons ontuchtig gezang, ik neem een diepgevallene tot liefsten vriend, Hij moet een wetschender zijn, ruw, ongeletterd, hij moet iemand zijn door anderen veroordeeld om bedreven daden, Ik wil niet langer veinzen, waarom zou ik vèr blijven van hen die mijn ware makkers zijn?
Nu ben ik weer frisch en vroolijk, weder de oude wildzang van vroeger, en kijk met zonnigen blik de toekomst tegemoet. Hoef ik 't nog nader uit te duiden, liefsten? Ik zegen den dag, waarop ik mijne hand gelegd heb in die van hem, dien de Alvader mij tot reiskameraad door het groote en dikwijls zoo moeilijke leven gewezen heeft.
Den liefsten indruk van Demetria had Simon ontvangen toen hij haar, in een der zeldzame oogenblikken waarin zij alleen waren, gevraagd had, waarom zij, tegen de gewoonte der Atheensche meisjes, het haar zoo kort droeg. Ze had hem toen verhaald van eene zware ziekte, die haar eenige maanden geleden bezocht had; iedereen had gedacht dat zij sterven zou en zij zelf ook.
AULUS: Heere bewaar me! wat kijkt onze Phaedrus ernstig. Zoo nu en dan slaat hij zijn oogen hemelwaarts. 'k Zal hem eens aanklampen. Wat voor nieuws is er, Phaedrus? PHAEDRUS: Waarom vraag je mij dat zoo, Aulus? AULUS: Omdat het er veel van heeft of je van een vroolijken Phaedrus tot een strengen Cato bent geworden. Zóó strak staat je gelaat. PHAEDRUS: Nu, daar is reden voor: ik heb juist mijn zonden gebiecht. AULUS: O! dan verwonder ik mij niet meer. Maar vertel me eens: heb je alles te goeder trouw gebiecht? PHAEDRUS: Ten minste alles wat me in den zin kwam. Eén ding slechts uitgezonderd. AULUS: En waarom verzweeg je dat ééne? PHAEDRUS: Omdat ik 't toch eigenlijk zelf nog niet zoo héél slecht kan vinden. AULUS: Dan moet dat wel een prettige zonde zijn geweest. PHAEDRUS: Of het een zonde is, weet ik niet: maar als je een poosje tijd hebt, mag je het wel hooren. AULUS: Ik wil heel graag luisteren. PHAEDRUS: Je weet hoeveel er onder paardenhandelaars, koopers en verkoopers, bedrogen wordt. AULUS: Ja, meer dan me lief is, want ik ben er zelf dikwijls de dupe van geweest. PHAEDRUS: Onlangs moest ik een tamelijk lange reis doen, maar die ook vrij veel spoed vereischte. Ik ga naar één van de paardenverhuurders, lang niet één van de slechtsten van dat soort; zelfs was ik met dien man eenigermate bevriend. Ik vertel hem dat ik een gewichtige opdracht heb, dat ik een flink en stevig paard noodig heb. Als hij zich ooit jegens mij verdienstelijk had gemaakt, dat hij 't dan nu moest doen. Hij beloofde dat hij met mij zou handelen zooals hij dat met zijn liefsten broer zou doen. AULUS: Misschien was hij ook wel van plan zijn broer te bedriegen. PHAEDRUS: Hij brengt me in zijn stal en zegt dat ik maar uit al zijn paarden moet kiezen welk ik wil. Eindelijk was er één dat mij meer dan alle andere beviel. Hij prijst mijn keuze, terwijl hij er een eed op doet, dat juist d
»Gij zult mij tegenwerpen dat ik onder dien smaad, onder dien last gebukt ging reeds als knaap, en dat het u niet heeft verhinderd in mij uw liefsten speelkameraad te zien, dat die mij zelfs niet heeft belet het hart der jonkvrouw te winnen en aan te nemen.
Dat zou zijn liefsten droom tot werkelijkheid hebben gemaakt; de arbeiders vergaderd in hun eigen huis, sterk en vereenigd! Nu was alles bedorven en verstrooid erger dan vroeger; wantrouwen, lafheid en al de oude ellende; er moest weer van voren af aan worden begonnen.
Dagen van licht, en dagen van regen, dagen van grijs, en dagen van blauw, en altijd stond de eenzame bloem daar. Wel waren de madeliefjes stil geworden over haar. Er waren er, die heel zachtjes fluisterden: dat de vreemde bloem toch eigenlijk geen kwaad deed! Dat waren de liefsten... Er waren er ook, die haar aanspraken, en zeiden hun verwondering. Dat waren de besten....
Naar haar beide liefsten strekte de zeemeervrouw haar armen uit. "O!" riep hij weenend, "geef me haar terug, want we waren gelukkig, booze visschers. Wat moet zij bij u doen? Ze zal zeker bij u sterven." Geen der wreede menschen antwoordde, en men zeilde de haven tegemoet.
Woord Van De Dag
Anderen Op Zoek